Berichtdoor Kaw » 17 jun 2003 07:14
Nog eens, ik geloof dat het preken van een opgeschrikt geweten en berouw als voorwaarden om tot Christus te gaan, onaanvaardbaar is voor de ontwaakte zondaar. Ik zal u een voorbeeld geven, zoals Saltmarsh dat doet in zijn boek "Flowings of Christ's Blood Freely to the chief of sinners" (Het bloed van Christus stroomt vrij tot de grootste der zondaren). Hier is een arme bekommerde broeder, die niet in Christus durft geloven. Ik veronderstel even dat hij een preek gehoord heeft van het gehalte "als u dit gevoeld hebt, als u dat meegemaakt hebt, mag u geloven." En nu vraag ik hem op de man af: "Toen u uw moeilijkheden aan uw predikant voorlegde, wat zei hij toen tegen u"?
"Hij vroeg me of ik mijn behoefte aan Christus gevoelde. Ik heb hem gezegd dat ik denk dat ik me die nood niet bewust was, althans niet voldoende. Daarop zei hij dat ik behoorde na te denken over de schuld van de zonde. Dat ik het vreselijke van de toekomende toorn moest overdenken, en dat ik in die weg mijn behoefte aan Christus wel sterker zou gevoelen."
"En hebt u dat gedaan"?
"Ja, dat heb ik, maar het leek wel of mijn hart steeds harder werd bij het mediteren over de verschrikkingen van het oordeel. Ik werd er wanhopig onder en nam me in die wanhoop voor mijn eigen gang maar te gaan. Toch heb ik soms wel overtuigingen en een verslagen hart."
"Wat zei uw predikant toen om u te troosten"?
"Hij zei dat ik maar veel moest bidden."
"Hebt u gebeden"?
"Ik vertelde hem dat ik niet kon bidden. Ik ben zo'n grote zondaar, dat het voor mij geen zin heeft om op een antwoord te hopen."
"Wat was daarop zijn antwoord"?
"Hij vertelde me dat ik me aan de beloften moest vastklemmen."
"Ja, en hebt u dat ook gedaan"?
"Nee, ik zei hem dat ik me de beloften niet kón toeëigenen, omdat ik niet zag dat die beloften op mij van toepassing waren. Ik was niet de daar bedoelde persoon. Ik heb gezegd dat ik in het Woord van God alleen maar bedreigingen vond voor mensen zoals ik."
"Wat heeft hij toen gezegd"?
"Hij zei me dat ik ijverig de middelen moest gebruiken en zijn godsdienstoefeningen bij moest wonen."
"Wat hebt u daarop gezegd"?
"Ik heb geantwoord dat ik wel ijverig was, maar wat ik wilde, waren niet de middelen, ik verlangde dat mijn zonden vergeven en uitgewist zouden worden."
"Wat heeft hij u gezegd"?
"Ik moest meer volharden en geduldig wachten op de Heere. Ik zei hem dat ik zo'n zieleangst had en in zo'n diepe duisternis verkeerde dat ik de liever de verworging zou kiezen dan het leven. Daarop zei hij dat hij dacht dat ik al oprecht boetvaardig was, en dus gered was. Vroeg of laat zou ik nog wel hoop krijgen. Maar ik heb hem gezegd dat alleen nog maar wat hoop voor mij niet genoeg was; ik kon niet veilig zijn zolang de zonde zo zwaar op mij drukte. Hij vroeg me weer of ik niet naar Christus verlangde. Ik zei van wel, maar mijn begeerten zijn slechts
zelfzuchtige, vleselijke begeerten. Soms dacht ik dat ik oprechte begeerte had, maar het was slechts wettisch. Hij zei: Als ik een begeerte had naar een begeerte, was dat Gods werk, en dus was ik gered. Dat is me wel enige tijd tot steun geweest, meneer, maar ik kreeg weer een inzinking, want die gedachte was niet voldoende voor mij. Ik zoek iets zekers, iets waarop ik kan rusten."
"Wel, zondaar, hoe is het nu met uw ziel? Waar bent u nu"?
"Ach meneer, ik weet nauwelijks wie en wat ik ben, maar ik smeek u mij te vertellen wat ik moet doen."
Geliefden, mijn antwoord is kort en bondig, luister maar. Arme ziel, ik stel u geen vragen. Ik heb geen ander advies voor u, dan dit: Het is Gods gebod dat u - wie u ook bent - in de Heere Jezus Christus gelooft, en u zult zalig worden. Wilt u dat doen of niet? Als u weigert, moet ik weggaan. Ik heb u niets meer te zeggen; ik ben rein ben van uw bloed en het oordeel zal u treffen: "Die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden."
Als u met een zondaar begint te spreken, niet over zijn berouw en bekommeringen, maar over Christus, zult u in negenennegentig van de honderd gevallen merken dat zo'n evangelie voor de zondaar een zachte aandrang vormt in de hand van de Heilige Geest om die zondaar op Christus te doen vertrouwen. Zeg hem dat hij niet moet vrezen voor de wet, omdat Christus die volbracht heeft. Dat hij niet bevreesd hoeft te zijn voor een vertoornd God, omdat God niet toornig is op gelovigen. Zeg hem dat alle ongerechtigheid in de Rode Zee van Jezus' bloed geworpen is, en daar, evenals de Egyptenaren destijds, voor eeuwig verdronken is.
Zeg hem dat, hoe verdorven en slecht hij ook is, "Christus volkomen kan zaligmaken degenen die door Hem tot God gaan." Zeg hem dat hij recht heeft tot God te gaan, ongeacht wie of wat hij ook is, omdat God Zelf hem nodigt!
O geliefden, ik schaam me als ik nadenk over de wijze waarop ik zelf soms tot ontwaakte zondaren gesproken heb. Ik ben ervan overtuigd dat het uiterst kostbare bloed van de Heere Jezus de enige ware remedie is voor een verbroken hart. Er zijn chirurgen die een wond te lang open laten. Ze snijden maar en blijven snijden, net zolang tot ze evenveel gezond vlees als wild vlees weggesneden hebben. In plaats van de wond zo halfslachtig aan te pakken, kunnen we haar beter direct genezen, want Jezus Christus werd niet gezonden om wonden open te houden, maar om de gebroken harten te genezen. Tot u, zondaren van allerlei slag en soort, vuil, met verharde harten, ongevoelig, onberouwelijk, tot u is het evangelie juist gericht, want "Jezus Christus is in de wereld gekomen om zondaren zalig te maken", zelfs de voornaamste.