Berichtdoor kootje » 19 mei 2003 11:24
ff voor de volledigheid: het artikel, zoals dat in de "Gomarus" stond vermeld.
De vergrijzing onder de predikanten
In ons kerkelijk blad 'De Saambinder' en in het 'Reformatorisch Dagblad' is aandacht besteed aan een bijzondere nood in de Gereformeerde Gemeenten, namelijk de vergrijzing onder de predikanten. De gemiddelde leeftijd van de dienstdoende predikanten is momenteel 54 jaar. Het predikantencorps vergrijst. In onze classis is altijd sterk meegeleefd met het jaarlijks onderzoek van het Curatorium van onze Theologische School. Dit uitte zich in een aparte classicale dienst van gebed en Woord rondom het thema van de predikantennood in onze kring. Deze jaarlijks terugkerende kerkdienst is beëindigd. De classis Middelburg voelde zich daarin steeds meer een éénling. Velen voelden zich wat ongelukkig worden met deze uitzonderingspositie. Er ontstond zelfs een situatie, dat van onze bijeenkomst naar andere classes een verkeerd signaal uitging, als zou de classis Walcheren kritiek hebben op het functioneren van het Curatorium. Zo gaat dat soms in kerkelijk land.
Dit wil echter niet zeggen, dat de nood van de vergrijzing en het tekort aan predikanten ons niet moet bezighouden. Het is een situatie, die ons heel wat stof tot bezinning geeft. Hoe komt het dat de Heere ons zo weinig dienaars geeft? In Deuteronomium 18 lezen we, dat de Heere Israël verbiedt waarzeggers en tovenaars te raadplegen. Hij zou Israël iets beters geven. Hij zou hen de grote Profeet, de beloofde Messias geven, maar daarnaast steeds gewone profeten aan hen geven. Waar andere volken in duisternis wandelden en hun heil bij waarzeggers zochten, zou Israël nooit zonder het woord van Gods profeten zijn. Het bezit van dienaars van God is in de Schrift een teken van Gods gunst en aanwezigheid onder Israël. In Jesaja 30:20 zegt de Heere tot het volk van Juda, dat het bewijs van de wederkeer van Zijn gunst zal blijken in het ontvangen van leraars en belooft Hij hen: "Uw ogen zullen uw leraars zien". Wanneer we luisteren naar het Nieuwe Testament, merken we dat ieder van de zeven gemeenten in Klein-Azië zijn eigen engel of dienaar had. De apostel leert in Efeze 4, dat de verhoogde Christus herders en leraars aan Zijn gemeente geeft. De apostel Paulus geeft Timotheüs dan ook de opdracht om getrouwe mannen aan te stellen, die bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren. (2 Tim. 2:2). Hij vermaant Titus in iedere gemeente ouderlingen aan te stellen, die bij machte zijn om de gezonde leer te onderrichten en de tegensprekers te weerleggen. (Titus 1 :5, 9). Die mannen waren er dus. Zij waren Christus gift aan de kerk en de vervulling van Zijn belofte: "En ziet, Ik ben met ulieden, al de dagen tot de voleinding der wereld". Zij waren het bewijs van de aanwezigheid van de Heilige Geest in het midden van de gemeente. Hun werk wordt daarom "de bediening des Geestes" in de kerk genoemd. (2 Kor. 3:8). Het belang van hun werk wordt voortdurend onderstreept. De apostel zegt: "Hoe zullen ze horen zonder die hun predikt"? Hij verklaart met nadruk, dat het "God behaagt om door de dwaasheid van de prediking zalig te maken, die geloven". Om al die redenen moet het ontbreken van deze dienst in de kerk ons met zorg vervullen. Bij een kudde hoort een herder en bij een gemeente horen ouderlingen, die regeren en een opziener die regeert en leert. Het is niet normaal, dat gemeenten die een dienaar kunnen onderhouden geen dienaar des Woords hebben. Dat is een abnormale situatie. Er is een oorzaak waarom God ons dienaren onthoudt. Die reden moeten wij gewis zoeken in onze zonden, onze kerkelijke en persoonlijke zonden. Het is nodig en eerlijk om daar niet langer omheen te draaien als een verboden onderwerp. Dit moet onder ons gezegd kunnen worden. Maar voordat u naar een kerkelijk orgaan of naar personen wijst, moet u uzelf onder de tucht van de Schrift stellen. Is ons volk niet in slaap gevallen en tevreden met leesdiensten? Leeft de behoefte aan het levende Woord van God wel? Hebben wij een ui legger nodig, zoals de moorman die nodig had? En waar blijven onze jonge mannen? Gaat het dan enkel om carrière maken en geld verdienen? Met alle voorzichtigheid zouden we ook kanttekeningen kunnen plaatsen bij de wijze van toelating in onze gemeenten. Het is alles wel erg toegesneden op het onmiddellijke. In een onderzoek van ongeveer een half uur moet de beslissing vallen. Dit kunnen we allemaal goedpraten door te zeggen: als God wil dat iemand dominee wordt, gebeurt het ook. Maar wij hebben onze verantwoordelijkheid ten opzichte van Gods gemeente ernstig te nemen. In de Schrift worden de criteria voor de opziener aangegeven. (1 Tim. 3:2; 2 Tim. 2; Titus 1 en 2). Op de voorgrond staat daarbij niet een extraordinaire roeping, maar vooral genade en gaven van de Geest om het ambt te bedienen en de vruchten van een geheiligd en aan God toegewijd leven. W. à Brakel zegt, dat God slechts in bijzondere gevallen een buitengewone roeping geeft. De roeping moet vooral blijken uit bekwaamheid tot het werk, liefde tot Christus en de zielen, bereidheid om zichzelf te verloochenen en vooral een grote, aanhoudende en diepe begeerte om het werk der bediening te verrichten. Zulke zaken zijn waarschijnlijk heel wat meer waard dan een imponerende tekst. Verder moet de leidsman geen blinde zijn. Wanneer naar Jezus' woord de blinde, de blinde leidt vallen zij samen in de gracht. Het bezit van persoonlijke genade, kennis van Christus en oefening in het geloof is voor dit werk onmisbaar. Daarom is onderzoek van degenen, die dit ambt begeren bijbels en noodzakelijk. God zendt geen engelen uit, maar mensen. Echter wel mensen, die barmhartigheid is geschied. De bekende W. Gurnall zegt er zo treffend van: "De personen, die Hij uitzendt om te prediken zijn geen engelen, die vreemd zijn aan onze natuur en die, ofschoon zij het goede voor ons wensen, toch geen zo innig en groot een belang hebben bij de val des mensen, dat het hun in hun prediking het voordeel geeft van de ingewanden der barmhartigheid, die God vereist in hen, die op deze boodschap uitgaan. Neen, Hij zendt mensen met wie Hij gemeenzaam kan spreken, mensen van gelijke bewegingen als wij, wier natuur hen onder hetzelfde bederf stelt, onder dezelfde verzoekingen en veroordelingen als wij. Hij zendt mensen, die door de bekendheid die zij hebben met hun eigen hart, ons kunnen spreken van de verdorvenheid van het onze, van het vuur van Gods toorn, dat hen geschroeid leeft vanwege hun zonden en die ons kunnen spreken van hetgeen onze zonden hebben verdiend en van het gevaar waarin zij ons gebracht hebben. Gelijk zij ook door de lieflijke bewustheid van Gods liefde in Christus, die zij hebben gesmaakt, ons uit hun eigen ervaring het kostelijke kunnen aanprijzen, waartoe zij ons uitnodigen". (De volle wapenrusting, deel 2, blz. 400). Inderdaad, zulke mannen hebben wij nodig. Laat ons de Heere des oogstes daar om bidden.
Ds. C. Harinck.