Berichtdoor Ikke21 » 09 mei 2003 14:12
Van de wedergeboorte en goede werken, als een vrucht der rechtvaardigmaking, waartoe zij echter niet verdienstelijk zijn
Wij geloven, dat dit waarachtige geloof, in de mens gewrocht zijnde door het gehoor des woords Gods en de werking des Heilige Geestes, hem wederbaart en maakt tot een nieuwe mens en doet hem leven in een nieuw leven, en maakt hem vrij van de slavernij der zonde. Daarom is het zover vandaar, dat dit rechtvaardigmakend geloof de mensen zou doen verkouden in een vroom en heilig leven, dat zij daarentegen zonder hetzelve nimmer iets zullen doen uit liefde voor God, maar alleen uit liefde voor zichzelf, en uit vrees van verdoemd te worden. Zo is het dan onmogelijk, dat dit heilige geloof leeg zij in de mens, aangezien wij niet spreken van een ijdel geloof, maar van zulk een, hetwelk de Schrift noemt een geloof, dat door de liefde werkt, dat de mens beweegt, om zich te oefenen in de werken, die God in zijn Woord geboden heeft. Welke werken, als zij voortkomen uit de goede wortel van het geloof, goede Gode aangenaam zijn, omdat zij alle door Zijn genade geheiligd zijn. Ondertussen komen zij niet in rekening om ons te rechtvaardigen; want het is door het geloof in Christus, dat wij gerechtvaardigd worden, ook eer wij goede werken doen, anders zouden zij niet meer goed kunnen zijn, evenmin als een vrucht goed kan zijn, voor de boom goed is. Zo doen wij dan goede werken, niet om te verdienen, want wat zouden wij verdienen, ja wij zijn in God gehouden, voor de goede werken die wij doen, en niet Hij in ons, aangezien Hij het is, Die in ons werkt het willen en het werken naar zijn welbehagen. Laat ons dan letten op hetgeen er geschreven staat: Wanneer gij gedaan zult hebben al wat u bevolen is, zo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben gedaan, dat wij schuldig waren te doen. Ondertussen willen wij niet loochenen, dat God de goede werken beloont, maar het is door Zijn genade, dat Hij Zijn gaven kroont. Voorts, al is het, dat wij goede werken doen, zo gronden wij toch onze zaligheid niet daarop, want wij kunnen geen werk doen, of het is besmet door ons vlees, en ook strafwaardig; en, al konden wij iets voortbrengen, zo is toch de gedachtenis van een zonde genoeg, dat hetzelve van God zou verworpen worden. Alzo zouden wij altijd in twijfel staan, heen en weer drijvende, zonder enige zekerheid, en onze arme consciÎntie zou altijd gekweld worden, indien zij niet steunde op de verdiensten des lijdens en stervens onzes Zaligmakers.