Berichtdoor DesertRose » 18 apr 2005 23:57
nog ener creatieve productie mijnerzijds. neem de tijd, tis wel boeiend.
Het witte blokje met het vlaggetje 203
Er staat een wit blokje, met een vlaggetje erop, bij een oude foto.
Op de foto staat een meisje.
Op het vlaggetje staat 203.
Het witte blokje heeft een verhaal.
Het was oorlog. Het meisje werkte in het leger. Niet als officier, niet als soldaat, niet als verpleegster. Ze werkte op het Hoofdkwartier van de Zeemacht. Als koffiemeisje.
Als de goud-en-blauwe mannen blij of bezorgt naar de kaart keken keken, bracht ze koffie. Soms keken ze blij en bedankten. Soms niet.
Soms keek het meisje naar de kaart. Het was een groen en blauwe kaart. Groot en plat. Het was de zee. Op de kaart stonden blokjes met vlaggetjes erop. Zwarte, rode, witte en gele blokjes. Dat waren schepen. Zwarte blokjes waren kleine boten, rode grote schepen en witte waren slagkruisers. En dat waren de grootste schepen ter wereld.
De vijand was geel.
Rond de tafel stonden een paar meisjes met lange stokken. Wanneer er een bericht binnen-kwam, dan werden de blokjes met de lange stokken een stukje over de tafel verschoven.
Soms keek het meisje waar haar broers waren. Ze voeren op zee. Steeds als ze langs de kaart liep, keek ze waar haar broers waren. Ze lette op dat ene witte blokje. Het nummer op dat vlaggetje was hetzelfde als dat boven de enkele brief stond die ze van haar broers kreeg.
Nr. 203.
Op een dag kon ze het blokje niet vinden. Ze stond naar de tafel te staren. Opeens keek ze op, recht in het gezicht van een man. De man had veel goud op z’n jas. En op z’n schouders. En op z’n pet. En z’n ogen waren zwart. “..Mijn broers..” stamelde ze. De man keek haar nog steeds aan. “Ze varen op nummer 203..”
Z’n ogen werden zachter, de man glimlachte en wees op nummer 203, in een hoek van de kaart. Hier had ze het blokje nog nooit zien staan! “Bedankt!..”, maar hij liep al weg.
De kaart werd leger en leger, maar er kwamen wel meer gele blokjes. De mannen glimlachten nooit meer als ze koffie bracht. Elke keer keek ze naar haar broers. Het witte blokje was nu eenzaam omgeven door gele.
Op een dag kon ze het blokje niet vinden. Ze stond naar de tafel te staren. Opeens keek ze op, recht in het gezicht van een man. De man had veel goud op z’n jas. En op z’n schouders. En op z’n pet. En z’n ogen waren zwart. En z’n ogen bleven zwart. De zwarte ogen keken haar aan.
Ze draaide zich om en liep weg. Ze door de deur, langs de wacht, van de trap af. Toen hoorde ze iemand roepen en ze draaide zich om. Er kwam een jongeman van het Hoofdkwartier Zeemacht van de trap af naar haar toe. Ze kende hem. Hij stond vaak bij de tafel maar hij zei nooit wat.
“De Admiraal-Majoor heeft me opgedragen u dit te overhandigen”, zei hij beleeft. Uit zijn hand in haar hand viel een wit blokje met het vlaggetje met 203 erop.