Laat ik eens iemand citeren, die het beter kan verwoorden dan ik.
Maar, waartoe laat Paulus dit hier zo uitkomen, daar hij reeds van te voren gezegd had, dat de gelovigen der wet gedood zijn? Waarlijk, opdat het ons openbaar en al duidelijker gemaakt worde, dat wij tot de wet, haar werken, haar heiligheid en vroomheid niet dan ondeugende zijn, en er de handen van moeten aflaten, opdat wij, daarvan overtuigd, gedrongen worden, om onze hoop alleen op Christus te stellen, nademaal wij onvermijdelijk tot vertwijfeling komen, als wij met de wet en haar werken omgaan, Ga 3.10 1Co 16.22 dewijl de zonde, welke in ons is, daardoor bovenmate zondigende wordt, en ons geheel onder de voet werpt, hoe meer wij geloven, haar door het Gebod te kunnen doden; ja, zij zal ons te water of in de strik des ongeloofs, der vermetelheid of der wanhoop, en naar de strop jagen, voor zoveel wij niet al onze heiligingsstelsels naar buiten en overboord werpen, opdat het schip alleen op vrije genade drijve. "Zullen wij dan niets overhouden?" Hoe, hebt gij dan wat? Gij hebt niets, en wat gij hebt is zonde, welke geduriger bovenmate zondigende wordt door het Gebod. "Zullen wij dan nietsdoen?" Gij kunt niets dan zondigen, Ro 7.18 Ro 3.12 en hoe meer het "doen", en al was het ook slechts "een luttel doen", nog wat bij u geldt, zo veel te erger maakt gij het. "Wij moeten er toch naar staan, dat wij niet zo onrein voor God verschijnen, de zonde dient toch gedood te worden, wij willen ten minste dit en dat vermijden!" Gij kunt niets willen, de zonde wordt u gedurig te machtig, en gij bezwijmt in uw krachteloosheid, Heden niet bereid, morgen nog minder bereid, de zonde zal u bedriegen; heden niet heilig, na een jaar nog onheiliger; heden onwaardig, na tien en dertig jaren nog onwaardiger. "Wat moet ik dan doen?" Werp uw heiligingskrukken weg, verre van u weg! gij komt er de berg Sion niet mee op. Ps 24 Ruk die lompen af, waarmee gij uw wonden bedekt houdt, en toon u aan Hem, die heilig en rechtvaardig is, zÛ als gij zijt! laat al het uwe los, hier aan zichzelf te wanhopen is zaligheid. Geef Gode recht en veroordeel voor God uzelven! en gij doet, wat God wil, dat gedaan worde, en wacht reikhalzende op Zijn genade, die u aangebracht is in Christus, zijn Zoon: dien toch wordt zijn gelove tot gerechtigheid gerekend, die niet werkt, maar in Hem gelooft, die de goddeloze rechtvaardigt. Ro 4.5 Hoort gij, wat de Schrift zegt? "Die" ... niet diegenen, welke in de liefde staan, niet heiligen, rechtvaardigen en vromen, neen, neen! maar "de goddeloze rechtvaardigt". O, bidt, dat de Vader van onze Heere Jezus Christus u de hand des geloofs geve, en gij zult de schat deelachtig zijn, die voor eeuwig rijk maakt, en de Zon der gerechtigheid zult gij zien doorbreken in uw harten, en in Haar stralen zult gij u verheugen en vrolijk zingen: Uw bloed en Uw gerechtigheÍn, Die zijn mijn bruidskleed, anders geen', Daarin zal 'k voor Gods troon bestaan, Als aarde en heem'len mij ontgaan. "Wij weten, dat de wet geestelijk is", zegt Paulus, en daarmee dringt en drijft hij, ja, wel hard, maar lokt toch ook zo liefelijk; drijft de ziel uit de wet, uit haar werken, uit alle middelen om heilig en vroom te worden, uit alle pogingen om de zonde uit zichzelf te doden en kwijt te worden, uit, opdat zij zo op de tederste wijze tot Christus getrokken worde, om alleen in Hem te worden gevonden, als bij een ander Man, die er alleen verstand van heeft, met wet, zonde, duivel en dood om te gaan, maar in Wiens Huis een volkomen vrijheid van wet, zonde en dood vaststaat en heerst, en louter Genade, Vrede, Blijdschap, Gerechtigheid en eeuwig Leven luisterrijk heerschappij voert. En opdat er een einde zij aan alle bedenking, spreekt Paulus van zichzelf. "Ik, ik Paulus, die tot in de derde hemel opgetrokken ben geweest, en daar onuitsprekelijke woorden gehoord heb, ik, die mij beroeme en juiche in de gerechtigheid van Christus, en tegen de hel mag inroepen: wie wil verdoemen! en die, trots alle duivelen en alle zonden, trots wet en oordeel, opspringe in mijn God en overluid mijn vergewissing uitgalme: dat niets ons kan scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere, en die, als zodanig, zonde, wet, wereld en mijzelven rein verstorven ben; ik deel het u mede, niet hoe ik vroeger was, neen, maar hoe ik ben: ik ben vleselijk!"
Ik heb een klein deel benadrukt uit dit mooie gedeelte. Het spreekt me ontzettend aan, omdat alles buiten mezelf getrokken wordt. Wat vinden jullie hiervan? Hier is de wet toch afgeschaft?