Prachtig stukje van ds. a Brakel:
"Het geloof is de ziel van het Christendom; die hier dwaalt, die dwaalt tot zijn eeuwig verderf; velen gaan met een inbeelding hieromtrent gerust verloren; anderen verslijten hun dagen in droefheid, vrezende dat ze geen waar geloof hebben, terwijl ze reden en grond hebben hun weg met blijdschap te reizen, omdat ze ware gelovigen zijn; daarom is het nodig om het onderscheid tussen het ware en het tijdgeloof op het duidelijkst voor te stellen.
Men moet zich niet inbeelden, dat het ware geloof en het tijdgeloof elkaar zo nabijkomen, dat ze zeer moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, en voor het merendeel maar in tijdsduur verschillen; want zij zijn in de gehele natuur van elkaar gescheiden, daar is zulk een onderscheid tussen die beide, als tussen dood en leven, als tussen licht en duisternis; maar de moeilijkheid om die te onderscheiden is in de mens, en in de toepassing op zichzelf."
Kootje, de beproeving is noodzakelijk en niet zondig of een teken van ongeloof, dat kon je uit het bovenstaande al wel opmaken, maar a Brakel gaat nog wat verder:
"Gij, wie gij zijt, die dit leest of hoort lezen, ik vraag u en antwoordt gij de alwetende God, wat zegt gij van uzelf? Zijt gij een waar gelovige of niet? Komt, doorzoekt u nauw, beproeft u zelf, want:
ER ZIJN MAAR TWEE STATEN
1. Gij zijt op dit moment of een kind Gods, of een kind des duivels; gij zijt niet beide, gij zijt ook niet geen van beide, daar is geen derde staat. Legt dit op uw hart, zo heerlijk of zo veracht, zo zalig of rampzalig zijt gij. Is dit nu niet de moeite waard, dat gij uzelf beproeft, wat gij zijt? Zal men in zulk een grote zaak zorgeloos zijn? Dat is immers het werk van de dwaze maagden; denk aan hun einde!
ER WORDEN ZEER WEINIGEN ZALIG
2. Niet alle mensen, niet allen, die gedoopt zijn, niet allen die naar de kerk gaan of aan het Avondmaal, ja de minsten, veruit de minsten van die, zijn ware gelovigen, en gaan naar de zaligheid. Kijk eens naar de menigte op de markt of in de drukte in de kerk, denkt dan eens:
Immers was Simon de tovenaar ook al gedoopt, Hand. 8:13.
Immers zat de gast zonder bruiloftskleed al mede aan, Matth. 22:11.
Immers waren de helft van de maagden, dwaze, Matth. 25:2.
Immers zijn er maar weinig uitverkorenen, Matth. 20:16.
Immers vinden maar weinigen de nauwe weg, en gaan in door de enge poort, daar er velen op de brede weg, en door de wijde poort tot het verderf lopen, Matth. 7:13, 14.
En komt ik dan zo bij u, en zult gij u niet afvragen: En gij, onder welke hoop zijt gij? "Ben ik het Heere?" Matth. 26:22. "Ben ik het Rabbi?" vs. 25.
HET NALATEN VAN BEPROEVING IS HOOGST SCHADELIJK
3. Na te laten het beproeven van zichzelf is hoogst schadelijk; want het houdt de mens in de slaap van zorgeloosheid, het doet hem de tijd verliezen, het maakt hem de middelen ter zaligheid krachteloos en onnuttig, het verstokt zijn hart tegen alle bedreigingen en oordelen Gods, het houdt hem in de wereld en in de zonde; ja het is de sleutel, waardoor hij de hemel voor zich toesluit en de hel voor zich opendoet.
JEZELF BEPROEVEN IS ZEER NUTTIG
4. Zichzelf te beproeven is zeer nuttig; men wordt daardoor gewaar de gruwelen, die in het hart zijn, men leert de wrekende rechtvaardigheid Gods kennen, men wordt bekommerd, verschrikt, verlegen, men vlucht tot de Heere Jezus om rechtvaardigmaking en heiligmaking, daar komt ernst in het hart. En wordt men genade, licht, leven, geloof gewaar, het is niet te zeggen, wat een blijdschap dat in het hart verwekt, wat een sterkte het geeft. Men krijgt telkens niuewe moed, men krijgt vrijmoediger toegang, men leert de wegen Gods met de zielen kennen, het verblijdt het hart, en het heiligt de mens in al zijn daden:
1 Joh. 3:3: "Een ieder die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is."
Deze beproeving uit luiheid, moedeloosheid, of wanhoop nalaten, beneemt hun alle troost en vreugde, belet hun groei, en onthoudt God Zijn eer. Welaan dan, onderzoekt u veel en antwoordt veel op die vraag: "Hebt gij Mij lief, Simon?" Joh. 20:17.
HET IS HET UITDRUKKELIJK BEVEL VAN GOD
5. Het is ook Gods uitdrukkelijk bevel; die dat nalaat, en niet bewilligt in Zijn raad, is God ongehoorzaam; het zou het dan goed gaan met hem?
Klaagl. 3:40: "Laat ons onze wegen onderzoeken, en doorzoeken."
Zef. 2:1: "Doorzoek u zelf nauw, ja doorzoek nauw, gij volk, dat men geen lust bevangen wordt!"
1 Kor. 11:28: "De mens beproeve zichzelf."
2 Kor. 13:5: "Onderzoekt u zelf...Of kent gij uzelf niet, dat Jezus Christus in u is, tenzij dat gij enigszins verwerpelijk zijt."
Volgt de raad en het bevel van God, en gij zult er u wel bij bevinden."
Tot zover een antwoord, ik denk een zeer duidelijk antwoord op een van je vragen.[/i]





