Het inwendig getuigenis des Geestes is volledig Bijbels. Hij getuigt namelijk in mij dat ik een kind van God ben. Hoe doet Hij dat, Hij paart zich a.h.w. aan mijn eigen geest. De Geest en mijn geest stemmen dus overeen dat de Heere mij tot een Vader is geworden. Wanneer gebeurt dat? Wanneer wij in de wedergeboorte een nieuwe natuur gekregen hebben. Een natuur die niet zondigen kan, omdat hij uit God is. Dat dit een grote verandering in de mens te weeg brengt, spreekt voor zich. God stort ons Zijn genade in (let op; niet Zijn rechtvaardigheid zoals de roomsen zeggen) waaruit wij in vernieuwing des geestes mogen leven. Helaas blijft mijn oude natuur uit Adam ook bestaan. Dat afsterven daarvan duurt tot de dood. Die 2 naturen strijden met elkaar, maar toch, Hij moet wassen en ik minder worden, oftewel de natuur uit God groeit en de natuur uit Adam wordt minder. Het is niet in woorden uit te drukken hoe groot het is om te ervaren hoe Hij door de bearbeiding van Zijn Geest woning bij mij maakte en Hij en de Vader hun intrek namen in mijn hart. Zo ben ik een geestelijke mens geworden, terwijl ik eerst vleselijk was.
Ja, zo heb ik het ook ervaren. En als mensen wel eens vragen dit te verwoorden, haal ik vaal de Dordtse Leerregels aan, hfdst. 3 en 4:
En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt. En deze wordt in ons niet teweeggebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen, noch door aanrading, of zulke manier van werking, dat, wanneer nu God Zijn werk volbracht heeft, het alsdan nog in de macht des mensen zou staan wedergeboren te worden of niet wedergeboren te worden, bekeerd te worden of niet bekeerd te worden. Maar het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderlijke, verborgen, en onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van den Auteur van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de opwekking der doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krachtiglijk wedergeboren worden en daadwerkelijk geloven. En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt dat de mens, door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.
En zo gaat het gehele leven door, de Heere onderwijst uit Zijn Woord en door Zijn Geest, uitwendig en inwendig.