In de dortse leerregels staat in hoofdstuk 1 paragraag 17 dat godzalige(bekeerden)ouders niet hoeven te vertwijfelen aan de verkiezing van hun kinderen als die jong gestorven zijn. ik heb iemand horen zeggen dat de nadruk in dat artikel ligt op gelovigen, dus dat gelovigen(of de kerkmensen) niet hoeven te vertwijfelen aan de verkiezing van hun kinderen.
Wat vinden jullie hiervan? zijn het de gelovigen of de godzalige ouders
17. nademaal wij van de wil Gods uit zijn woord moeten oordelen, het welk getuigd, dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit de kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn. zo moeten de godzalige ouders niet vertwijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.
En hoe denken jullie over al die kindertjes waar abortus op is gepleegd, zijn die ook allemaal verloren?