Loezje schreef:Mijn mening:
Er is een rechtvaardigmaking 1) van eeuwigheid en een rechtvaardigmaking 2) in de tijd. Deze twee zijn niet los van elkaar te zien; het één bestaat niet zonder het ander.
1) Van eeuwigheid. Rom. 4:25: "welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking". Hieruit blijkt dat Christus is opgestaan voor de uitverkorenen. Dat was vóórdat wij bestonden en vóórdat wij konden geloven. In de eeuwigheid is besloten dat Christus zou sterven voor Zijn Kerk. In de eeuwigheid is besloten wie zalig worden. Dan volgt hieruit m.i. dat in de eeuwigheid ook de uitverkorenen worden gerechtvaardigd. Dit wordt dan nog ondersteund door 2 Tim. 1:9 (ik citeer alleen deze tekst, als je 'm in z'n verband leest wordt het misschien duidelijker): "die ons heeft zalig gemaakt en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus voor de tijden der eeuwen"
De rechtvaardiging van eeuwigheid is niet voldoende tot zaligheid. In de tijd moet dit worden toegepast.
2) In de tijd. Daar zullen we het dan sneller over eens zijn, denk ik. De rechtvaardiging in de tijd is de rechtvaardiging dóór het geloof, de toepassing van Christus' gerechtigheid. Deze toepassing houdt een staatsverwisseling in en is dus wel degelijk nodig: de zondaar wordt overgezet van een staat der verdoemenis naar een staat der verzoening met God. (Sorry, ik weet hier geen begrijpelijker Nederlands voor.)
Waardoor ik het zelf beter begreep: in rechtvaardiging zit het woord 'recht', 'rechter'. God heeft als rechter het recht om een zondaar te verdoemen, maar door de borgstelling van Christus, die als advokaat pleit bij God, spreekt Hij de zondaar vrij en geeft hem het eeuwige leven i.p.v. de eeuwige dood.
Als kind zag ik dat ook echt voor me: De Vader (God, de Rechter) en de Zoon (Christus, de advokaat) hadden samen voordat de wereld er was een afspraak gemaakt: wanneer Christus Borg zou staan voor de uitverkorenen mochten ze blijven leven. Dan zag ik een zondaar voor de Rechtbank staan; klaar om te worden geoordeeld. En Christus pleitte bij God: dit is één van Mijn uitverkoren Volk; Ik draag de straf, Ik ben Borg. En daarna liet God de zondaar vrij om eeuwig te leven...
Er stond ook een andere zondaar... Voor hem pleitte Christus niet. In de eeuwigheid had de drieënige God (dus ook Christus) besloten wie zalig zou worden... en wie niet. Deze tweede zondaar moest zèlf de straf ondervinden.
Dit was al van eeuwigheid besloten; het kringetje is weer rond... Hoe zou er een rechtvaardigheid in de tijd kunnen zijn als het besluit er niet van eeuwigheid was geweest? Dan zou het een rechtvaardiging zijn waar geen eeuwig besluit aan ten grondslag lag. Kun jij uit de Bijbel aantonen waarom er geen rechtvaardiging van eeuwigheid is?
Beste Loezje,
Je begint met Rom. 4:25; “welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking”. Hieruit blijkt dat Christus is opgestaan voor de uitverkorenen. Dat klopt. Dan zeg je; ‘Dat was vóórdat wij bestonden en vóórdat wij konden geloven”. Ik meen toch dat de opstanding van Christus niet in de eeuwigheid heeft plaatsgevonden, maar in de tijd. Wellicht bedoel je iets anders? In de eeuwigheid is besloten dat Christus zou sterven voor Zijn Kerk, in de eeuwigheid is besloten wie zalig worden. Dat is juist, maar dat besluit tot de zaligheid, de verkiezing dus, is niet de zaligheid zelf. Het is letterlijk het voornemen van God om ons in de tijd zalig te maken. Zoals jij het nu stelt worden de uitverkorenen zalig geboren. Echter niets is minder waar. Zegt David niet in psalm 51: 7; “Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen”, terwijl we toch niet zullen ontkennen dat David een uitverkorene was.
Rom. 4: 25 kan dan ook niet als bewijs dienen voor een rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Dat blijkt nog eens te meer als we ook het voorgaande vers lezen, nl. Rom. 4:24 waar staat: “Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen,
die geloven in Hem, Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft”. Hier staat dus dat de rechtvaardigheid (zie vers 22) toegerekend zal worden aan degenen die geloven. Wederom een bewijs dat de rechtvaardigmaking niet van eeuwigheid is, maar dat deze plaatsvindt in de tijd, nl. bij degene die geloven. God, heeft van eeuwigheid een zeker getal uitverkoren tot de zaligheid. Daar hebben wij geen discussie over. Is er nu een bewegende oorzaak, een moverende reden geweest anders dan het vrijmachtig welbehagen van God Zelf, om dit getal uit te verkiezen? Het antwoord hierop is nee. Geen andere oorzaak dan de wil van God is grond voor de uitverkiezing. Dus ook niet de offerande van Christus die in de tijd zou plaatsvinden. God heeft niet een zeker getal uitverkoren op grond van Christus Borgwerk, maar in orde van tijd komt de Borgstelling van Christus na de uitverkiezing, nl. dat Hij zou zorgen dat degene die de Vader uitverkoren heeft ook daadwerkelijk zalig worden. Want immers, de val was daar tussengekomen. Als we nu eens een andere tekst nemen waarmee ook wel getracht wordt de rechtvaardigmaking van eeuwigheid te bewijzen, komen we tot een opmerkelijke conclusie. In Rom. 8:30 lezen we de bekende woorden: “En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijk.”
Er wordt hier gesproken in de voltooid tegenwoordige tijd. Dus alsof het allemaal al gebeurd is. Een mooi bewijs toch voor de rechtvaardigmaking van eeuwigheid zou je zeggen. Maar niets is minder waar, want wat zien we hier? Er wordt in deze tekst gesproken alsof óók de roeping al geschied is, die, zo lezen we toch hier, aan de rechtvaardigmaking voorafgaat. Toch weten we dat de roeping in de tijd geschiedt, nl. door de prediking. Dat zegt Paulus duidelijk in Rom. 10:13-14; “Want een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden. Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt?” En dan besluit hij in vers 17: “Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods”. Dat is dus de roeping. Wel,
hoe kan dan, de roeping die in de tijd plaatsvindt, vóórafgaan aan de rechtvaardigmaking, die volgens jou van eeuwigheid is? Een onmogelijke en ook onbijbelse zaak. Wat zegt Paulus nog meer over de rechtvaardigmaking? In Rom. 3:26; “Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid
in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene,
die uit het geloof van Jezus is”. En dan in vers 28: “Wij besluiten dan,
dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet”. En dan nog in Rom. 5:1, de gulden tekst voor al Gods volk. “Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus”. Nog één bewijs uit datzelfde hoofdstuk, nl. vers 7-9: “Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven; want voor den goede zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven. Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren. Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den toorn. Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven”. Voor onze rechtvaardigmaking zijn wij dus gewoon vijanden van God, zoals alle andere mensen. Want
hoe zouden wij als vijanden met God verzoend kunnen worden, als wij reeds van eeuwigheid gerechtvaardigd zijn? Als wij gerechtvaardigd zijn, ziet God ons nl. niet meer als vijanden. Dit is dus een onmogelijkheid in zichzelf. Genoeg bewijs voorlopig uit Gods Woord. Nog even wat de godzalige oudvaders er van gezegd hebben in hun verdediging tegen de Remonstranten.
Onschriftmatige stelling der Remonstranten: (acta pag. 672)
De besluiten der verkiezing en der rechtvaardigmaking, zijn eenvormig en gelijkvormig. (zeggen de remo's)
Schriftmatige tegenstelling:
Op deze wijze worden de verkiezing en de rechtvaardigmaking, dewelke de Schriftuur zeer nauw onderscheidt, onvoorzichtelijk onder elkander vermengd. Want 1. wij zijn verkoren van eeuwigheid, maar wij worden gerechtvaardigd in den tijd; 2. Door het geloof worden wij gerechtvaardigd, maar wij worden niet door het geloof verkoren. 3. Allen, die waarlijk gerechtvaardigd zijn, die zijn inderdaad verkoren, maar niet allen, die waarlijk verkoren zijn, zijn nu inderdaad gerechtvaardigd,
maar zullen t.z.t. gerechtvaardigd worden.
En nog op veel meer plaatsen in de Acta.
Wat zegt de godzalige Brakel er van? “Voor de schepping, eer dat de uitverkorenen waren, van eeuwigheid heeft God voorgenomen, in de tijd te rechtvaardigen.
Dit voornemen is de rechtvaardigmaking niet, want voornemen verschilt van uitwerking”. Verder zegt hij: “Vooreerst,
wij zeggen dat de rechtvaardigmaking niet van eeuwigheid geschied is. God heeft van eeuwigheid wel besloten hun te rechtvaardigen, maar dat besluit en voornemen is de rechtvaardigmaking zelf niet. Nooit wordt dat voornemen rechtvaardigen genaamd. De uitverkorenen voor hare wedergeboorte,
zijn van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen, en
vijanden Gods. Hetwelk zij geenszins konden zijn, indien ze dadelijk al gerechtvaardigd waren. De rechtvaardiging geschied na de roeping, en geschied door middel van het dadelijk geloof. Daar de mens pas gelooft als hij daadwerkelijk is, zo is dan de rechtvaardigmaking niet van eeuwigheid geschied”. Tot zover Brakel.
Beste Loezje, ik kan met nog tal van plaatsen aantonen dat de rechtvaardigmaking niet van eeuwigheid is, en dat dit door de reformatoren en nadere reformatoren ook nooit zo geleerd is. Ik kan zelfs aantonen dat ds. Mallan opzettelijk de woorden van deze mensen in het openbaar verdraaid heeft om mensen zoals jij, en anderen, te laten geloven dat deze dwaze leer op waarheid berust. Er is dus alleen een rechtvaardiging dóór het geloof in de tijd.
En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God! (Joh. 20:28 )