Wij hebben het tot nu toe gehad over het persoonlijke gebed en de rol die de Bijbel daarbij speelt.
Bij dit alles is de gezindheid van ons hart heel belangrijk. Bidden heeft immers te maken met heel ons wezen, inclusief ons hart.
God vraagt van ons t.a.v. het gebed dat wij:
a. Christus persoonlijk toebehoren
1 Timotheüs 2: 5 zegt: "Er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus". Altijd en overal vindt ons naderen tot God plaats door Jezus Christus.
Jezus is onze enige middelaar tot de Vader. Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en in het gezin van God gebracht.
Colossenzen 2: 13 "Ook heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en onbesnedenheid naar het vlees, levend gemaakt met Hem, toen Hij ons al onze overtredingen kwijtschold".
Een ander aspect van de waarheid dat Jezus Christus onze middelaar is: we kunnen geheel op Hem vertrouwen voor een vrije open toegang tot God, iedere dag van ons leven. Het voorrecht tot God te kunnen komen in het gebed hebben we niet op grond van onze eigen verdiensten - of door onze positie (in de kerk etc.) - maar omdat Jezus voor ons de prijs betaalde.
b. Een juiste innerlijke gezindheid hebben
* Hulpeloosheid, afhankelijkheid
In de Bijbel zien we verschillende malen hoe belangrijk de gezindheid van het hart is bij het bidden. Eén voorbeeld is het verhaal dat Jezus vertelt van de Farizeeër en de tollenaar (Lukas 18:9-14).
Juist de volstrekte hulpeloosheid van de tollenaar was datgene waardoor God zijn gebed verhoorde.
Ook in ons eigen gebedsleven kennen we soms die hulpeloosheid. Dat gevoel dat we niet in staat zijn om te bidden, dat we te zondig zijn om tot God te naderen, dat we onze gedachten niet op God kunnen richten, kortom, dat alles in ons zich onbekwaam en onwaardig voelt om te kunnen bidden. Toch is juist in die hulpeloosheid God ons zeer dicht nabij. Want als we hulpeloos zijn en machteloos en afhankelijk, openen we ons hart voor God. God is juist nabij hen die zich hulpeloos en afhankelijk voelen.
* Geloof
Over bidden in geloof wordt veel gezegd in de Bijbel. Enkele citaten:
Hebr.11:6 - want wie tot God komt moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is van wie Hem ernstig zoeken
Matth.21:21-22 - ...indien gij geloof hebt en niet twijfelt, zult gij niet alleen doen wat met de vijgeboom is gebeurd, maar zelfs indien gij tot deze berg zegt: Hef u op en werp u in de zee, het zal geschieden. En al wat gij in het gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen.
Jacobus 1:6 - ...maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende....
Het spreekt vanzelf dat om tot God te naderen we moeten geloven dat Hij bestaat. Daar ligt dan ook niet het probleem dat de meesten hebben bij het lezen van deze teksten. De frustratie ontstaat meestal doordat we menen dat we moeten bidden in het vaste vertrouwen dat hetgeen wij bidden ook werkelijk gebeuren zal. Dat is een bijna onmogelijke eis, want altijd ontdekken we in onszelf wel een spoor van twijfel.
Toch is het de vraag of Jezus dat bedoelt als Hij spreekt over bidden in geloof. Wij menen dat we ons geloof moeten richten op datgene waar we om vragen. Als ons geloof groot genoeg is, dan zal God ons verhoren. Dat is echter een misvatting. We moeten ons geloof niet richten op datgene waar we om bidden, maar op God. We moeten Hem vertrouwen. We hebben geen groot geloof nodig, maar we hebben wel een grote en machtige God. Hij kan meer doen dan wij bidden of beseffen. Zelfs een heel klein geloof, zo klein als een mosterdzaadje, is al voldoende (Mattheüs 17:20). Maar dat hele kleine geloof moet zich dan wel richten op die grote God. Anders is het geen geloof, maar zelfsuggestie of een soort magische kracht die we op God richten. Het "niet twijfelen" heeft niet te maken met de vraag of dat wat we vragen wel of niet gebeuren zal, maar met de vraag of ons hart wel geheel op God gericht is.
Als we in de evangeliën lezen dat mensen genezen werden of behouden werden vanwege hun geloof, waaruit bleek dan hun geloof? Niet daaruit dat ze zeker wisten dat hun verzoek ingewilligd zou worden. Wel daaruit dat ze tot Jezus gingen en geloofden dat Hij bij machte was hun verzoek in te willigen (o.a. Marcus 1:40). Hun komen tot Jezus was het beste bewijs van hun geloof. En zo hoeven ook wij niet te wanhopen aan ons geloof. Als we tot Jezus gaan met onze twijfel en hulpeloosheid is dat ruim voldoende geloof. Juist in het komen tot Jezus met onze frustraties en twijfel en ongeloof blijkt ons geloof. Zo was het ook met de man die beschreven wordt in Marcus 9:14-29. Wat hij zelf aanzag voor ongeloof werd blijkbaar door Jezus niet zo gezien, want Jezus verhoorde zijn gebed en genas zijn zoon.
Gods zegen van Naomie.
Wat er ook gebeurd.Ook in bittere tijden.Blijf vertrouwen op God!!!!!
En vergeet het hoogpriesterlijk gebed niet.