hier de 1773 na heel wat typwerk
Psalm 27 (1773)
1.
God is mijn licht, mijn heil; wien zou ik vrezen?
Hij is de Heer, Die hulp verschaft in nood
Mijn levenskracht; ‘k heb niet vervaard te wezen
Hij is ’t Die mij beveiligt voor den dood.
Wanneer de macht der bozen sloeg aan ’t woen
En aanrukt, om zich met mijn vlees te voen
Stiet zelf dit rot, dat mij benauwt en haat
Den voet, en viel; omdat het God verlaat
2.
Al zie ik zelfs een leger mij omringen
Nog vrees ik niet; ‘k verlaat mij op den Heer;
‘k leg mij gerust, hierop vertrouwend neer
Deez’ ene zaak heb ik begeerd van God
Daar zoek ik naar; dit zij mijn zalig lot
Dat ik, zolang mij ’t levenslicht bescheen
In ’s Heeren huis mocht wonen hier beneen
3.
Och, mocht ik, in die heilige gebouwen
De vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog
Zijn lieflijkheid en schonen dienst aanschouwen
Hier weidt mijn ziel met een verwond’rend oog
Want God zal mij, opdat Hij mij beschutt’
In ramp en nood versteken in Zijn hut
Mij bergen in ’t verborgen van Zijn tent
En op een rots verhogen uit d’ellend’
4.
God zal mijn hoofd nu boven ’s vijands benden
Verhogen; dies wil ik, met blij geschal
In Zijne tent het offer opwaarst zenden
Daar psalm en lied Zijn lof vermelden zal
Verhoor, o Heer toon mij een gunstig oog
Ik zal mijn stem verheffen naar omhoog
Verhoor mij toch, bewijs mij Uw gena
En antwoord mij, die voor Uw aanzicht sta
5.
Mijn hart zegt mij, o Heer van uwentwegen
Zoek door gebeen met ernst Mijn aangezicht
Dat wil, dat zal ik doen; ik zoek den zegen
Alleen bij U, o Bron van troost en licht
Verberg toch niet Uw oog van mij o, Heer
Ik ben Uw knecht, zie niet in toorne neer
Gij waart mijn hulp in al mijn zielsverdriet
O God mijns heils, begeef, verlaat mij niet
6.
Want schoon ik zelfs van vader en moeder
Verlaten ben, de Heer is goed en groot
Hij is en blijft mijn Vader en Behoeder
Leer mij, o God, Uw weg in allen nood
Bestuur, om mijns verspieders wil, mijn voet
Op ’t effen pad dat ’s vijands euvelmoed
Mij nimmer treff’vervoerd door list en dwang
Getuigt men vals tot mijnen ondergang
7.
Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou
Mijn God waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw
Wacht op den Heer’ godvruchte schaar, houd moed
Hij is getrouw, de bron van alle goed
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer’.
Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den HEERE. (Spreuken 8 vers 35)