Hoi,
Ds. C. Harinck van de Ger.Gem heeft ook wat kantekeningen geplaatst
bij het Curatorium van de ger.gem.:
http://www.refdag.nl/website/artikel.php?id=58570
Maar dit was wat kort door de bocht weergegeven door het RD,
dus hierop kwam weer een reactie van Ds. C Harinck. Wat mij
betreft een heldere weergave van de situatie:
"Curatorium
Naar aanleiding van het artikel over de criteria voor het ambt van dienaar des Woords, heb ik reacties ontvangen die ontstaan doordat er slechts enkele zinnen uit mijn artikel zijn overgenomen. Het is mij dan ook een behoefte om het belangrijkste gedeelte integraal weer te geven. Hopelijk worden daardoor misverstanden opgelost als zou ik de noodzaak van onderzoek, bekering en roeping loochenen. Het ging mij om de zorg vanwege de vergrijzing van de predikanten in de Gereformeerde Gemeenten. Het tweede deel van het artikel luidt als volgt: “Er is een oorzaak waarom God ons dienaren onthoudt. Die reden moeten wij gewis zoeken in onze zonden, onze kerkelijke en persoonlijke zonden. Het is nodig en eerlijk om daar niet langer omheen te draaien als een verboden onderwerp. Dit moet onder ons gezegd kunnen worden. Maar voordat u naar een kerkelijk orgaan of naar personen wijst, moet u uzelf onder de tucht van de Schrift stellen. Is ons volk niet in slaap gevallen en tevreden met leesdiensten? Leeft de behoefte aan het levende Woord van God wel? Hebben wij een uitlegger nodig, zoals de moorman die nodig had? En waar blijven onze jonge mannen? Gaat het dan enkel om carrière maken en geld verdienen? Met alle voorzichtigheid zouden we ook kanttekeningen kunnen plaatsen bij de wijze van toelating in onze gemeenten. Het is alles wel erg toegesneden op het onmiddellijke. In een onderzoek van ongeveer een halfuur moet de beslissing vallen. Dit kunnen we allemaal goedpraten door te zeggen: Als God wil dat iemand dominee wordt, gebeurt het ook. Maar wij hebben onze verantwoordelijkheid ten opzichte van Gods gemeente ernstig te nemen. In de Schrift worden de criteria voor de opziener aangegeven (1 Tim. 3:2; 2 Tim. 2; Titus 1 en 2). Op de voorgrond staat daarbij niet een extra-ordinaire roeping, maar vooral genade en gaven van de Geest om het ambt te bedienen en de vruchten van een geheiligd en aan God toegewijd leven. W. à Brakel zegt dat God slechts in bijzondere gevallen een buitengewone roeping geeft. De roeping moet vooral blijken uit bekwaamheid tot het werk, liefde tot Christus en de zielen, bereidheid om zichzelf te verloochenen en vooral een grote, aanhoudende en diepe begeerte om het werk der bediening te verrichten. Zulke zaken zijn waarschijnlijk heel wat meer waard dan een imponerende tekst. Verder moet de leidsman geen blinde zijn. Wanneer naar Jezus’ woord de blinde, de blinde leidt, vallen zij samen in de gracht. Het bezit van persoonlijke genade, kennis van Christus en oefening in het geloof is voor dit werk onmisbaar. Daarom is onderzoek van degenen die dit ambt begeren bijbels en noodzakelijk. God zendt geen engelen uit, maar mensen. Echter wel mensen die barmhartigheid is geschied. De bekende W. Gurnall zegt er zo treffend van: “De personen die Hij uitzendt om te prediken, zijn geen engelen, die vreemd zijn aan onze natuur, en die, ofschoon zij het goede voor ons wensen, toch geen zo innig en groot een belang hebben bij de val des mensen, dat het hun in hun prediking het voordeel geeft van de ingewanden der barmhartigheid, die God vereist in hen die op deze boodschap uitgaan. Neen, Hij zendt mensen met wie Hij gemeenzaam kan spreken, mensen van gelijke bewegingen als wij, wier natuur hen onder hetzelfde bederf stelt, onder dezelfde verzoekingen en veroordelingen als wij. Hij zendt mensen, die door de bekendheid die zij hebben met hun eigen hart, ons kunnen spreken van de verdorvenheid van het onze, van het vuur van Gods toorn, dat hen geschroeid heeft vanwege hun zonden, en die ons kunnen spreken van hetgeen onzen zonden hebben verdiend, en van het gevaar waarin zij ons gebracht hebben. Gelijk zij ook door de lieflijke bewustheid van Gods liefde in Christus, die zij hebben gesmaakt, ons uit hun eigen ervaring het kostelijke kunnen aanprijzen, waartoe zij ons uitnodigen.” (”De volle wapenrusting”, deel 2, blz. 400.) In derdaad zulke mannen hebben wij nodig. Laat ons de Heere des oogstes daarom bidden.”
groet Marc.