mealybug schreef:Er staat trouwens verder nog dat een ieder blijve in de toestand waarin hij geroepen werd, besneden of onbesneden. Toch worden nieuwe gelovigen gedoopt, terwijl tegelijkertijd geleerd wordt dat de doop de besnijdenis zou hebben vervangen...
Wie legt dat eens uit?
Een citaat uit eigen studie: "De stelling dat de doop in plaats van de besnijdenis is gekomen is niet correct. Het bestond al naast elkaar in het Oude Verbond. Doop en besnijdenis hadden elk een andere betekenis. Dat aangevoerde argumenten en tekstverwijzingen de stelling niet onderbouwen zal bij de behandeling van het doopformulier, de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis nog aan de orde komen. Nu kijken we vooral naar wat de Bijbel hierover zegt.
Niets!De Bijbel zegt niet dat de doop in plaats van de besnijdenis is gekomen. De kerk leert dit, maar de Bijbel niet. Daar zijn we dus snel mee klaar. Gezien het diepgewortelde karakter van deze misvatting, wil ik er echter toch uitvoerig op ingaan."
Vervolgens ga ik er met nog eens 8 pagina's verder op in. Alle teksten langs waar gesproken wordt over of gevraagd wordt naar de noodzaak van besnijdenis van de gelovigen uit de heidenen. Juist op die plaatsen zou je verwachten dat het antwoord luid: "Nee ze hoeven niet besneden te worden, want daarvoor is de doop in de plaats gekomen". Dat lezen we echter nergens. Niet direct en niet indirect.
Lees o.a. Handelingen 15:1-31 waar het vraagstuk nadrukkelijk aan de orde komt.
"En sommigen, uit Judea gekomen, leerden de broeders: Indien gij u niet besnijden laat naar het gebruik van Mozes, kunt gij niet behouden worden." In het hele gedeelte geen enkel woord over de doop, terwijl je dat zou verwachten indien de doop in plaats van de besproken besnijdenis gekomen is. Merkwaardig toch?
Terug on topic, dat de doop in relatie met de uitverkiezing brengt.
Ik kwam op drie verschillende gedachtegangen in de leer naar aanleiding van artikel 17 uit het eerste leerstuk van de Dordtse leerregels. In het kort:
1. De leer geeft, zij het indirect, een volgorde aan:
Op grond van het verbond uitverkoren. Eerst het verbond en dan de verkiezing.De ouders hoeven volgens de leer niet te twijfelen aan het behoud en de uitverkiezing van de kinderen op grond van de kracht van het genadeverbond. Dat is een waardevolle aanwijzing. Door het verbond worden zij dus ‘automatisch’ uitverkozen en behouden. Daar moet alles mee gezegd zijn, want zij hoeven niet te twijfelen aan uitverkiezing én behoud. Het verbond gaat dus zeer duidelijk nog vooraf aan de uitverkiezing. Langzaam wordt dan toch duidelijk hoe de vork in de steel zit. Toch een veronderstelde wedergeboorte dus. In dit geval dus een aangeboren, erfelijke zekerheid. Dat staat er duidelijk en dat klinkt ook wel logisch. Er werd immers ook gesteld dat er maar één soort van verkiezing is in het Oude en het Nieuwe Testament? Vanaf Abraham ging het toch ook via de geslachten dat de nakomelingen (automatisch op grond van geboorte) tot het verbond behoorden?
In dat geval kloppen de eerdere artikelen, die spreken over onnaspeurlijke zaken echter niet, want dan is er dus wel gewoon een verklaring. Op grond van het genadeverbond worden de kinderen uitverkoren en behouden, waarmee zij ook weer tot het verbond gaan behoren en hun kinderen dus, en hun kinderen en… enzovoorts van geslacht op geslacht. Het klinkt of dat toch ook niet kan kloppen. Een ‘ketenverkiezing’?
2. De leer beweert ook dat het precies andersom is:
Op grond van de uitverkiezing in het verbond. Eerst de verkiezing en dan het verbond.Tot nu toe was er steeds sprake van dat God eerst verkoos. Men stelde dat Hij een persoon verkoos om deze het geloof te schenken. Vanwege het feit dat God het geloof geschonken had, kwamen als vruchten der verkiezing geloof, behoud, het eeuwige leven in het verschiet. Dat wekte de indruk dat men deel ging uitmaken van het verbond op grond van de verkiezing. De uitverkiezing is immers de bron is van al het goede dat tot behoud leidt. En aangezien niemand Gods ondoorgrondelijke wegen kan en mag naspeuren, is het onmogelijk te weten wat er gebeurt met kinderen die, op welke leeftijd dan ook, uit het leven weggenomen worden. Hoe kan men dit dan ineens zo positief inschatten, dat men er zelfs niet over moet twijfelen? Dat leidt tot verwarring
3. De leer zegt het t.a.v. de doop toch nóg weer anders:
Op grond van de (kinder)doop komen zij tot dit genadeverbond.In dat geval bepaalt de doop dus eigenlijk of men uitverkoren is ja of nee. Het doopformulier vermeldt ‘dat de doop door God is ingesteld om aan ons en onze kinderen zijn verbond te verzegelen’. Met andere woorden: “Het verbond is afhankelijk van menselijk handelen.” Want dan geldt als vanzelfsprekend: “Geen doop, dan ook geen verzegeling.” Vermoedelijk ook: “Geen verzegeling, dan ook geen verbond.” Bij de doop wordt immers ook gesproken over inlijving in het verbond. Hoe zou men uitverkoren zijn zonder tot het verbond te behoren of tot het verbond behoren zonder uitverkoren te zijn? Of kwamen zij nu door de uitverkiezing tot dit verbond, op grond waarvan zij gedoopt behoren te worden? God verkiest dus wel wie Hij wil, maar ‘in elk geval’ de gedoopte kinderen van gelovige ouders. Gezien de tekstverwijzingen komen de kinderen kennelijk ook nog eens in het Oude Verbond! Door geboorte (nageslacht) kinderen van Abraham. Let wel: In Handelingen 2 wordt tegen Joden gesproken. Er bestond toen nog geen kerk! Of gaat het eerst via de weg van het Nieuwe Verbond (op grond van het geloof) en daarna weer via de weg van het Oude Verbond (via geboorte)?
Met andere woorden: men is volledig de kluts der verbonden kwijtgeraakt en maakt er een religieus potje van, waarbij men op goed geluk iets zegt aan de hand van wat willekeurige teksten die men her en der ter linker en rechter zijde tegenkomt. Immers: Is het ‘heilig’ uit Korintiërs gelijk aan ‘uitverkoren’? En waar staat dat dan weer? Hoe meer we het werk van deze Dordtse mannen naspeuren, hoe duidelijker het wordt. Men is het spoor in Gods Woord volkomen bijster!