elbert schreef:Bastiaan30 schreef:Als het zou doelen op apostolisch gebruik, waarom is er dan nooit vermelding in de Schriften van moeders en vaders die in drommen tot de apostelen zijn gekomen om hun kinderen te laten dopen door hen?
Dat is een argumentum ex silentio, maar dat is geen afdoende argument. Je zou je immers net zo goed kunnen afvragen of vrouwen wel aan het avondmaal mogen. Daar spreekt de Bijbel ook niet uitdrukkelijk over, terwijl iedereen (terecht) van mening is dat ze daar thuishoren. Dus de uitspraak: de Bijbel spreekt er niet expliciet over, dus mag het niet, is geen geldige conclusie. Vandaar dat ik opmerkte dat je dus naar het kerkelijk gebruik van de vroege kerk moet kijken.
In Christus, het aan Abraham beloofde zaad
(enkelvoud) (Gal. 3:16,17) is de deur naar de volken opengegaan. Voor die volken is er geen sprake van besnijdenis, maar is de doop ingesteld als ‘toetredingsrite’, Matth. 28:19. Zo lezen we in Handelingen en 1 Kor. dat Cornelius, Lydia, Stefanas en hun huis gedoopt zijn.
Het laat zich verstaan dat dit voor christengeworden joden bijkans een onvoorstelbaar iets was: kan men bij de God van Israël en bij zijn verbond horen, kunnen gelovigen uit Israël en de volken één zijn zonder besnijdenis?
In Hand. 11 en 15 is dit hét probleem. Dat wordt ‘opgelost’ door de uitspraak van de vergadering te Jeruzalem: christenen uit de heidenen hebben ‘zich te onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed’ (Hand. 15:20,29 en 21:25). Zij, de christenen uit de heidenen, hoeven zich niet te laten besnijden of de ganse wet van Israël te onderhouden.
Zo vinden we hier de grondstructuur van de éne Messiaanse gemeente: kerk uit de besnijdenis en kerk uit de volken - deze twee tot één (zie Eph. 2:11-18).
Opvallend is dat in dit besluit niet de doop genoemd, laat staan: bevolen, wordt als besnijdenis-vervangend ritueel. En ook valt niet te lezen dat voor de kerk uit de joden de besnijdenis een afgedane zaak is. Zou bij het ‘hunner zijn de verbonden’ (Rom. 9:4) ook aan het verbondsteken gedacht mogen worden?
Opvallend is ook dat Paulus - toch onverdacht in zijn verzet tegen het (her)invoeren van de besnijdenis - kennelijk zonder enig gewetensbezwaar Timotheüs, zoon van een gelovige (!) joodse (!) vrouw heeft besneden (Hand. 16:1-3). Kennelijk wordt deze besnijdenis niet in strijd geacht met de heilsbetekenis van Christus. Maar een andere medewerker - Titus (een Griek!) - besnijdt hij niet.