Michael is een grote vorst (hebr.: SAR, Dan.12:1) een van de eerste (hoogste, superieure) vorsten (gebruikt meerv.: SARIEM, Dan.10:13). Hij staat voor de zonen Israels (Dan.12:1):
"En in die tijd zal Michael opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen van uw volk staat, als het een tijd van benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is, sinds dat er een volk geweest is, tot op deze tijd toe; en te in die tijd zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek."
Deze benauwdheid van Israel wordt in Openbaring 12 nogmaals beschreven, als de draak haar vervolgd, en inderdaad komt Israels vorst Michael dan in actie! (Op.12:7).
Ook Gabriel is zo'n engel van voor HASJEM (Dan.8:16; 9:21; Luk.1:19,26). In het (apokriefe?) boek Tobith lezen we dan nog van Rafa'el "een van de zeven heilige engelen, die gebeden van de gebeden van de heiligen tonen, en die in en uit gaan voor de Majesteit van de Heilige" (Tob.12:15). Dit lijkt bijzonder veel op wat in Openbaring staat:
". . . zeven vurige lampen waren brandende voor de troon, welke zijn de zeven geesten G-ds" (Op.4:5) en "En er kwam een andere engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en hem werd veel reukwerk gegeven, opdat hij het de gebeden van alle heiligen zou leggen op het gouden altaar, dat voor de troon is. En de rook van het reukwerk, de gebeden van de heiligen, ging op van de hand van de engel voor G-d." (Op.8:3,4)
Engelen geesten?: "Hij maakt Zijn engelen geesten, Zijn dienaars tot een vlammend vuur." (Ps.104:4). Dus engelen zijn geesten, en deze zeven vorsten zijn ook genoemd ogen (Z’charjah 4:10; Op.5:6) en zijn de lampen van de M'norah (7 armige kandelaar; Z'charjah 4:2,10; Op.4:5). De M'norah staat tegenover de tafel met de twaalf toonbroden, toonbroden gemaakt met het door Israel aangeleverde meel. Als dan een van de zeven lampen van de M'norah Michael voorstelt die voor Israel staat, lijkt het mij heel wel mogelijk dat de twaalf toonbroden de apartgezetten uit de twaalf stammen voorstellen.
Over de identiteit van de 7 engelen/vorsten: Michael en Gabriel, en mogelijk Rafael (Tobith 12:15), ook het door J'hoedah geciteerde boek Chanoch (Judas 14) vermeld deze drie engelen in Enoch 9:1 (naast de ons reeds lang bekende Griekse versie is dit sinds vorige eeuw ook in de Aramese te Qumraan herondekte fragmenten te lezen: 4Q Enoch a Col.IV 6; 4Q Enoch b Col.III 7,13), naast hen wordt Oeri'el daar genoemd in de Griekse versie, in 4Q Enoch b Col.III 7 "Sariel", maar hij ontbreekt in dezelfde passage in 4Q Enoch a Col.IV 6. Ze kijken uit de hemel op de aarde neer volgense de griekse tekst, de Aramese versie zegt dat ze [van]uit het Heiligdom op de aarde turen. Ze worden in Enoch beschouwd als wachters/wakers, het Engelse "watcher" geeft de link met ogen hier beter weer, maar we hebben helaas geen adekwaat nl. equivalent.
De namen van deze Watchers worden samen met hun taken opgesomd in Enoch 20:1,2: Oeri'el, Rafa'el, Ragoe'el, Michael, Sariel, Gabri'el en Remoe'el. Ook in het 3e/4e eeuwse geschrift Avoth d'Rabbi Nathan vinden we Gabri'el, Micha'el, Oeri'el en R'fa'el terug (A.R.N. 12:6). In het 4e eeuwse B’resjieth Rabba 48:9 worden Michael, Gabri'el en R'fael genoemd. In alle latere Midrasjiem (boeken met uitleg van de Schrift van de rabbijnen van 2e- plus/min 8e eeuw) worden meestal enkel de in A.R.N. genoemde engelen genoemd.
In de Tempel van Sj'lomo (Salomo) stonden 10 extra M'noroth, 10 maal 7 lampen dus 70. Dat zijn m.i. de 70 vorsten van de 70 volken der aarde, want er zijn 70 volken, overeenkomstig de kinderen Israels (Deut.32:8; 10:22; Gen.46:27; Ex.1:5). Sj'lomo zei ook dat dit huis een bedehuis voor alle volken zou zijn.
Hoe het ook zij, de M'norah stond in het Heilige, en als Michael een van haar lampen was dan recideert hij daar naast zijn uitgaan over de gehele aarde zoals ook de andere zes doen. Maar de Zoon is ter rechter van de troon, in het Heilige der Heilige gezeten! Hij is de hemelse Kohen haGadol (hoge Priester) en de zeven zijn hemelse priesters.
Sam
Sjim'oe d'var-HASJEM gojim! - Hoor het woord van de Eeuwige, gij volken! (Jer.31:10)