Marnix schreef:En wat is nu gereformeerd? Als ik bijvoorbeeld naar Calvijn kijk is dat volgens mij niet: Je eigen ellende en verlorenheid in gaan zien om behoefte te krijgen aan Gods genade. Dat is voor ongelovigen belangrijk maar niet zozeer voor gelovigen en dus ook niet gereformeerden. je kan het evangelisch noemen, maar op dat punt valt van hen een hoop te leren. Gaat het om je bevinding? Of gaat het om wat je bent in Christus? En wat is dan de ware bevinding? Is dat de bevinding die je hier omschrijft, die van ellende, gebrokenheid, verlorenheid? Of is dat de bevinding van de Geest die ons leert dat we Gods kinderen zijn?! Is bevindelijkheid vooral het bevinden van je oude mens die met Christus is gekruisigd, of het bevinden van je nieuwe mens, je nieuwe leven, door Jezus offer en door de Geest waarvan je een tempel bent? Hoe moeten we onszelf zien? Paulus zegt in Romeinen 6:
11 Zo moet u ook uzelf zien: dood voor de zonde, maar in Christus Jezus levend voor God. 12 Laat de zonde dus niet heersen over uw sterfelijke bestaan, geef niet toe aan uw begeerten. 13 Stel uzelf niet langer in dienst van de zonde als een werktuig voor het onrecht, maar stel uzelf in dienst van God. Denk aan uzelf als levenden die uit de dood zijn opgewekt en stel uzelf in dienst van God als een werktuig voor de gerechtigheid. 14 De zonde mag niet langer over u heersen, want u staat niet onder de wet, maar leeft onder de genade.
Hoe zien we onszelf? En waar plaatsen we onszelf dan? Onder de wet of onder de genade? Ik denk dat we als gereformeerden daar vaak de fout in gaan. We plaatsen ons weer onder de wet, laten ons daardoor veroordelen. In plaats van dat we ons zien zoals God ons ziet door Christus: Dood voor de zonde en in Christus Jezus levend voor God.
Die tegenstelling die je maakt tussen gelovigen en ongelovigen m.b.t. ellendekennis acht ik onjuist. Gelovigen zijn uit hetzelfde hout gesneden als ongelovigen: het zijn zondige adamskinderen, vijanden van hun eigen zaligheid. Het is echt niet zo dat de gelovige ineens een beter soort mens is. Anders zou Paulus Romeinen 3:9-20 er toch ook niet bij geschreven hebben?
Wat Calvijn betreft... ik heb hier een folder van de nieuwste vertaling van de Institutie, die in oktober 2009 moet gaan verschijnen, waarin iets van de inhoud te lezen valt. In het eerste boek in hoofdstuk 1 heeft Calvijn het over de kennis van God en van onszelf, die met elkaar samenhangen. Daar beschrijft hij op indrukwekkende wijze hoe we alleen een realistisch beeld van onszelf kunnen krijgen, als wij onszelf zien in het licht van God.
Een kerk met mensen die hun ellende niet kennen, verwordt tot een kerk met zelfingenomen mensen, waarin een oppervlakkige godsdienst heerst. Het is de eerste stap in het verval. De rest volgt vanzelf: kromme leringen, vrijzinnigheid, kerkverlating, als ongelovige in de wereld leven. Zo blijft er van die kerk natuurlijk niet veel over.
Nee, kennis van onze ellende is hoogst noodzakelijk. Het is niet voor niets dat het avondmaalsformulier daarbij stilstaat. (Hebben ze in de GKV ook weer meerdere van. Ik bedoel in dat geval: de eerste.)
De noodzaak van de kennis van de ellende staat ook in vraag 2 van de Catechismus. Laat ik daarbij eens wat citeren uit de bekendste catechismusverklaring:
Verklaring van Vraag 2
Dat deze afdeling overeenkomt met de Heilige Schrift, begrepen in de Wet en in het Evangelie, is in de Voorrede reeds in den brede aangetoond. Daarom zullen we nu maar dadelijk de noodzaak van de kennis der ellende, verlossing en dankbaarheid gaan aantonen.
De kennis van de ellende is hoogst nodig, niet omdat zij enige troost in haarzelf bevat - want zij is integendeel niet anders dan tot verschrikking en vervaarnis voor de zondaar! - maar om deze drie speciale redenen.
1. Omdat ze in ons een begeerte opwekt om verlost en getroost te worden. Want zoals bekendheid met de ziekte bij de zieke een begeerte naar de medicijnen opwekt, terwijl daarentegen het niet-beseffen der ziekte de zieke naar geen dokter doet omzien: zo staat het nu ook met de zondaar, die zijn ellende niet kent en gevoelt; zo iemand begeert noch zoekt, veel minder verkrijgt hij zijn verlossing. Want God geeft Zijn weldaden uitsluitend op een ernstig en volhardend gebed, zoals de Zaligmaker zegt, Mt. 9:12: "Die gezond zijn hebben den Medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn", vergeleken met Mt. 7:7v.: "Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. Want een iegelijk die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden", en Mt. 5:6: "Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid", en Mt. 11:28: "Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt". Zie ook Jes. 57:15: "Ik woon bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is". Hetgeen dus nodig is om een begeerte naar verlossing in ons op te wekken - zoals de kennis der ellende - is ook nodig om tot onze troost te worden betracht. En daaruit blijkt dus, dat de kennis der ellende als een middel en oorzaak dienen moet, om naar de verlossing te staan, zonder welke men geen troost krijgen kan. Weliswaar brengt de ellendekennis, in haarzelf aangemerkt, verschrikking; maar deze verschrikking dient de gelovigen tot zaligheid.
2. Opdat wij, verlost zijnde, Gode oprechte dankbaarheid zouden kunnen bewijzen. Want wie de nood en het gevaar, waarin hij verkeerde, niet bewust is, die kan onmogelijk zijn verlossing in haar volle betekenis waarderen, zijn dankbaarheid naar waarde bewijzen en Gods weldaden en grootheid roemen. Daarom zou het zelfs voor ondankbaarheid gehouden kunnen worden, wanneer wij niet de grootte van het kwaad trachten te kennen, waaruit wij verlost zijn, en de weldaad van de verlossing, die wij deelachtig werden..., aangezien die (beide) aan de dankbaarheid verbonden zijn.
3. De mensen zijn geen geschikte hoorders van het Evangelie, tenzij ze hun zonde en ellende recht kennen. Want door de verkondiging van de Wet - waaruit de ellende gekend wordt - moet de verkondiging van het Evangelie worden voorbereid. Anders zouden de mensen tot zorgeloosheid vervallen en zou alle troost onzeker worden, aangezien een vaste troost niet met vleselijke zorgeloosheid kan samengaan. Daarom is het nodig, dat men bij de verkondiging der Wet begint, zoals de Apostelen en Profeten daarin zijn voorgegaan, ten einde de mensen hun waan en eigengerechtigheid te ontnemen en op de bekering voor te bereiden. Want als dit niet gebeurt, worden ze door de verkondiging der genade zorgelozer en hardnekkiger, en dan worden de parelen voor de zwijnen geworpen.
(Zacharias Ursinus, Het schatboek der verklaringen van de Heidelbergse Catechismus, blz. 27-28.)