Tevens wilde ik jullie een parel van een column niet onthouden:
Geen plaats voor u in de herberg
Geschreven door Trinmar, een vriend.
Eindelijk voelt de reformatorische gezindte zich gedrongen om over homoseksualiteit na te denken. Eigenlijk kon ze niet langer anders. Sinds jaar en dag heeft zij gemeend dat homoseksuelen in haar midden niet bestaan. Homo’s zijn slechts buiten, het buiten dat aan buitenste duisternis raakt. Op de intieme sfeer van eerbied voor God en warme gezinnen, ketste het af dat duizenden hun kerken stilletjes hadden verlaten. Zij kozen voor zichzelf en hun homoseksualiteit. Eenmaal daar buiten, hadden zij het ene bevrijd, en het andere onderdrukt. Zij leefden hun homoseksualiteit. Maar onder de tegels van hun afscheid brandde het vuur van teleurstelling, van haat en van onbewust verlangen. Die God en die kerken, die met liefde en pijn hun leven hadden verworpen.
Zo hebben refo’s het natuurlijk nooit bezien. Alleen al vinden dat homoseksuele gevoelens je identiteit bepalen, is een schuldige gedachte. Je daarvan bekerende, is de kans groter dat je Gods liefdevolle omhelzing tegemoet mag lopen. En mocht je als jongen voor andere jongens iets voelen, dan fluistert elk stukje omgeving je in: je hebt een probleem, je hebt het gewoon moeilijk. Als je strijdt, dan steunen wij!
Het geloof is rijk geladen. De vriendenkring is warm. Ieder die van mij houdt, vindt het. Mijn gevoelens zijn pril. Zou ik dan denken dat ze bij me horen? De bijbel waaruit iedereen leeft die ik ken en liefheb, is duidelijk. Zeggen ze ook allemaal. Daarom moet ik vechten. Of negeren. Of praten. Misschien wel genezen.
Die enkeling werd, zo nu en dan, vanaf de hoge gestoeltes, in de openbare gebeden van de avonddienst gevat onder ‘hen die worstelen met hun gevoelens’. Dat God hen mocht gedenken. Nooit werd helemaal duidelijk, zelfs niet in de roddels, waarom tientallen anderen de scherpe wielen van een trein of een bittere overdosis aan pillen hadden gekozen als het beste dat voor handen was. En die één op de duizend die ongehuwd vijftig werd, toch altijd werd stiekem van hem gedacht dat er een steekje bij hem los moest zijn.
Daar was een praktijk voor de enkeling die er open over durfde te zijn; wij steunen je in de strijd. Nu is de ure aangebroken dat voor hen allen in letters openlijk wordt versteend, ‘Geen plaats voor u in de herberg’. De deuren van het refohotel worden voor het kindeke dichtgeworpen. Het kindeke dient ongekoesterd door moeder en vader bij de entree worden achtergelaten, en dat volgens Schrift en belijdenis. Ontloken homoseksuele gevoelens mogen er zijn, maar moeten van groei en volwassenheid worden los gescheurd.
Het zwartepakken refohotel dooft in de entree zijn lichten. Bij de hoge luchters in de grote zalen wordt gezongen ‘Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen’. Bij het zien van de duisternis buiten worden de tranen weggepinkt. In datzelfde duister struikelt nu de orthodox-christelijke homo in de winterse kou van een oordelende God. Onderweg ziet hij anderen. Sommigen hebben het hotel stilletjes verlaten. Duizend anderen creperen in de vorst van vervreemding en vertwijfeling. Hunkerend naar God. Duizenden vervloeken sedert lang die God en zijn hotels. Als verklampte Joden, wachtend op een barmhartige Samaritaan.
Springt daar binnenkort nog een hemel open en dalen engelen nog neer? Zingend ‘Vrede op aarde, in mensen een welbehagen’? ‘God of the moon and stars, God of the gay- and singlebars’?