menachem schreef:Jesjoea zegt nergens direct dat hij God is of Messias: slechts in bedekte termen: maar wel zo duidelijk dat Qajafa hem beschuldigt van godslastering.
Indirect: hij vergeeft zonden, hij doet een aanspraak op De Naam, hij zinspeelt op de Goede Herder van Ezechiël 34, maakt in Johannes 10 een toespeling op de eenheid van God zoals gedefinieerd in het Sjma (Deut. 6:1-6) en stelt het Nieuwe Verbond in, wat slechts aan God voorbehouden is. Dat zijn zaken die toch enig gewicht hebben.
Het verdient aanbeveling in Tanach studie te maken van de Messias: taak en identiteit.
De tekst die jij noemt heb ik altijd met een dramtisch-ironische ondertoon gelezen. ["Dat klopt dat slechts God goed is, maar als je eens besefte wie je voor je had"].
een groet & succes,
Menachem
Wat is de Tanach? (schaam)
Je hebt een aantal zeer goede punten:
1. Het instellen van het nieuwe verbond is het sterkst. Alleen God heeft die macht...
2. Daarnaast vergeeft hij zonden en wie kan zonden vergeven dan alleen God?
3. Verder wordt Hij veroordeelt wegens het aanspraak maken als zijnde een godheid.
4. De Zoon en de Vader zijn 1.
Maar:
1.
Math. 20:23 En Hij zeide tot hen: Mijn drinkbeker zult gij wel drinken, en met den doop, waarmede Ik gedoopt worde, zult gij gedoopt worden: maar het zitten tot Mijnrechter- en tot Mijn linker hand staat bij Mij niet te geven, maar het zal gegeven worden dien het bereid is van Mijn Vader.
Jezus kiest niet de uitverkorenen, maar de Vader. Jezus vergeeft de zonden die Hem de Vader zijn gegeven. En Jezus kan dit doen, omdat hij het Lam is. Hij vervult de schuld die wij bij God hebben, dus mag Hij deze ook uitdelen, maar alleen aan hen die door de Vader aan Hem gegeven zijn.
2.
Hebreen, hoofdstuk: 8
1 De hoofdsom nu der dingen, waarvan wij spreken, is, [dat] wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechter [hand] van den troon der Majesteit in de hemelen:
2 Een Bedienaar des heiligdoms, en des waren tabernakels, welken de Heere heeft opgericht, en geen mens.
3 Want een iegelijk hogepriester wordt gesteld, om gaven en slachtofferen te offeren; waarom het noodzakelijk was, dat ook Deze wat had, dat Hij zou offeren.
4 Want indien Hij op aarde ware, zo zou Hij zelfs geen Priester zijn, dewijl er priesters zijn, die naar de wet gaven offeren;
5 Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, als hij den tabernakel volmaken zou: Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding, die u op den berg getoond is.
6 En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook eens beteren verbonds Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen bevestigd is.
7 Want indien dat eerste [verbond] onberispelijk geweest ware, zo zou voor het tweede geen plaats gezocht zijn geweest.
8 Want [hen] berispende, zegt Hij tot hen: Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal over het huis Israels, en over het huis van Juda een nieuw verbond oprichten;
9 Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage, als Ik hen bij de hand nam, om hen uit Egypteland te leiden; want zij zijn in dit Mijn verbond niet gebleven, en Ik heb op hen niet geacht, zegt de Heere.
10 Want dit is het verbond, dat Ik met het huis Israels maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.
11 En zij zullen niet leren, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken de Heere; want zij zullen Mij allen kennen van den kleine onder hen tot den grote onder hen.
12 Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken.
13 Als Hij zegt: Een nieuw [verbond], zo heeft Hij het eerste oud gemaakt; dat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning.
Jezus is als Hogepriester de Middelaar van het nieuwe verbond, maar niet de maker.
3.
Math. 26:63 Doch Jezus zweeg stil. En de hogepriester, antwoordende, zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoonvan God? 64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechter hand der kracht Gods, enkomende op de wolken des hemels.
Hij maakt aanspraak op het feit dat Hij de Zoon van God is. Niet dat Hij God is.
4.
Joh. 10:29 Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen: en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. 30 Ik en de Vader zijn een. 31 De Joden dan namen wederom stenen op, om Hem te stenigen. 32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele treffelijke werken getoond van Mijn Vader: om welk werk van die stenigt gij Mij? 33 De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk, maar over gods lastering, en omdat Gij, een Mens zijnde, Uzelven Godmaakt. 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd, gij zijt goden? 35 Indien de wet die goden genaamd heeft, tot welke het woord Gods geschied is, en de Schrift niet kan gebroken worden: 36 Zegt gijlieden tot Mij, Dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God: omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon? 37 Indien Ik niet doe de werken Mijns Vaders, zo gelooft Mij niet: 38 Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken: opdat gij moogt bekennen en geloven, dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem.
Maar er staat ook geschreven over Christus in mij en ik in Christus. Staat dit niet symbool voor de nauwe relatie tussen elkaar? Dat ze elkaars wil doen? Christus bewijst hier dat Hij de wil van de Vader doet en dat Hij God's Zoon is. Maar of Hij ook God is?