Wie religies bestudeert en theologische uitspraken onderzoekt, kan baat hebben bij het volgende uitgangspunt.
Theologische uitspraken gelden vaak als geloofsuitspraken. Dat wil zeggen, dat ze niet stoelen op aantoonbaarheid volgens wetenschappelijke normen, maar dat ze aan aanname doen vanuit de wil of het gevoel.
Neem nu de gedachte, dat Jezus echt op het water heeft gelopen of werkelijk is opgestaan uit de doden. Dat is empirisch niet aantoonbaar, maar voor de gelovige wel waar. Zijn waarheid berust niet op aantoonbaarheid, zichtbaarheid, empirisch bewijs, maar op geloof.
Goed, maar hoe moeten we deze claims (bijvoorbeeld de centrale claim van het christendom: Jezus is de Opgestane) nu hanteren?
We kunnen het natuurlijk ook gaan geloven (is niet zo makkelijk als buitenstaander) in de hoop het te gaan begrijpen. En dat laatste willen we. We willen het niet met een wegwerpgebaar terzijde schuiven (althans dat wil ík niet), maar we willen begrijpen waarom dit soort claims als zo waarheidsgetrouw worden vastgehouden.
Dan kan misschien de volgende gedachte uitkomst geven:
Wij mensen worden allemaal geconfronteerd met één belangrijke en bekende werkelijkheid, namelijk, dat we een tijdelijk leven hebben op de aarde. Al heel vroeg hebben oude culturen vermoed, dat we omringd worden door iets van een oneindige grootte, waar we geen enkele invloed op kunnen uitoefenen. Kijkend naar de sterren werd een groot ontzag gevoeld voor dit overkoepelende dat zich over alles en iedereen heen welfde. Wat het was, hoe ver, hoe groot en welke machten of krachten er huisden was nooit echt goed bekend, maar men hield er rekening mee, dat ze er waren. Daarnaast ging het ook nog over andere krachten die het leven bepaalden. Waar kwam gezondheid, ziekte vandaan, wat of wie veroorzaakte rampen, zoals droogte, hitte of slagregens en overstromingen? Kortom er werd rekening gehouden met een onafzienbare hoeveelheid machten, die groter waren dan de mens, die alle aspecten van het leven beinvloedden: goden.
Gaandeweg kregen in sommige culturen de goden in de beeldvorming zulke enorme krachten toegeschreven, dat er hierarchien ontstonden in de vermeende godenwereld, waardoor er tenslotte gedacht werd, dat we met één alomvattende God te maken hadden, die alles in de hand had.
Tot zover heel begrijpelijk: door onwetendheid in combinatie met de zichtbare machten van dood en leven in de wereld, moest men wel tot de verklaring van goden / God komen.
Maar nu? Nu hoeft dat toch niet meer? We weten nu toch beter?
Inderdaad, wanneer de werkelijkheid zich inmiddels helemaal aan ons verklaard zou hebben en elke onwetendheid en onkunde zou zijn opgeheven, dan zou de mens kunnen besluiten, dat de voorstellingen van goden of een God mislukte pogingen waren om in het reine te komen met al die onbegrepen zaken in het leven.
Maar ik betwijfel of alle onwetendheid wel is opgeheven.
Afgezien van het feit, dat we inmiddels zéér veel kennis hebben opgedaan van onze wereld, haar verleden en haar plaats op aarde in het heelal, blijven er nog zeer fundamentele verklaringen achterwege:
Zo is het oude, klassiek religieuze vermoeden, dat ons iets groots omgeeft, iets van onpeilbare grootte en volstrekt onkenbaar en ongenaakbaar geheel en al juist gebleken: we worden omgeven door een heelal dat zo groot en oneindig is, dat we er als mensheid nauwelijks van hebben kunnen dromen. De macht en reikwijdte van dit gegeven is nog groter, dan elke geloofsvoorstelling voor mogelijk hield. Het kan ons maken en breken.
Verder: het is volstekt onduidelijk waaruit de werkelijkheid nu voortkomt. Ja, Big-Bang. Maar dat verklaart alleen, dat het heelal een begin heeft gekend en dat de werkelijkheid nu daar een gevolg van is. Maar waaruit komt het voort? Was het gewild of was het toeval? Was het stoffelijk of spiritueel?
Nog zo iets: wij zijn ons bewust geworden? Is dat een zegen of een vloek? Betekent het, dat we ons voegen in een eindeloze hoeveelheid bewustzijn, waarvan wij het bestaan alleen kunnen vermoeden of geloven? Of betekent het, dat we in de smartelijke tragische omstandigheid zijn, dat wij de enigen zijn die in alle eeuwigheid een keer de ogen geopend hebben, de werkelijkheid hebben gezien en vervolgens moeten sterven, terwijl dit door geen enkel ander bewustzijn in de eeuwige duisternis van ons stille en dode heelal werd opgemerkt? Zijn we moederziel alleen?
Zijn wij aan de zinloosheid onderworpen en is het leven een accident, dat alleen maar waarde heeft in zichzelf, maar voorgoed verdwijnt, wanneer de ster die ons licht en kracht geeft verschrompelt?
Of duidt onze mogelijkheid om leven, licht en kracht te ervaren er op, dat deze dingen (leven, licht en kracht) belangrijke en herhaalbare zaken zijn in de werkelijkheid, die ons overstijgt?
Deze vragen staan open.
Daarom, vanuit deze helikopterview gekeken, lijkt het mij, dat religies nog steeds begrijpelijke en voor iedereen noodzakelijke pogingen zijn om rekening te kunnen houden met vele onbekende machten om ons heen.
Nee, we hoeven niet meer te geloven, dat muizen uit stof ontstaan (zo dacht men in de Middeleeuwen). Die onkunde is inmiddels verholpen.
Maar kijkend naar de sterren, huiverend voor de grootsheid van heelal, voelende de machten van leven en dood...ja, dan is de optie, dat er zich iets Groots bevindt achter onze horizon nog steeds legitiem te achten.
Het hoogte en meestomvattende begrip, dat we daarvoor hebben gevonden is God. Niet alleen omvat Hij alles op het gebied van materie, de duizelingwekkende afstanden en hoeveelheden in ruimte en in tijd, maar Hij omvat ook dat wat voor ons misschien nog wel het grootste raadsel blijft: het bewustzijn. God draagt daarom ook de kenmerken van een Persoon.
Zo bezien begrijpen we religies en theologische uitspraken misschien beter!
God is in mijn optiek daarom vooralsnog een noodzakelijke en onmisbare optie, als we dit leven tenminste willen bevestigen en be-amen.
try