VAN DE ZEVENDE NAAR DE EERSTE DAG
Op vrijdag, voor het aanbreken van de sabbat, stierf de Heere Jezus Christus (Marc 15:37 en 42, Luc 23:46 en 54). Na drie dagen zou Hij opgewekt worden (Matth 12:40, Matth 16:21, Matth 27:63). De tijdsbepaling 'drie dagen en drie nachten' is op te vatten als drie etmalen, waarbij naar Joodse telling ook een deel van een etmaal als geheel meetelde. Hieruit volgt dat de Heere Jezus Christus op zondag opstond uit de dood. In Marc 16:9 lezen we dat het feit van de opstanding inderdaad plaatsvond op zondag.
De Heere Jezus Christus zelf stelde de eerste dag van de week door zijn opstanding en verschijningen in het teken van zijn opstanding. De heiliging van de eerste dag van de week heeft de Heiland bevestigd
* door het feit dat Hij pas acht dagen later, dus weer op de eerste dag van de nieuwe week, opnieuw in de discipelenkring verscheen (Joh 20:19 en 26)
* in het feit dat Hij de uitstorting van de Heilige Geest op de vijftigste
dag (Lev 23:15 en 16) na de dag van Zijn opstanding, dus weer op de eerste dag van de week heeft laten geschieden en toen heel Jeruzalem vervuld heeft met het bericht van Zijn opstanding (Hand 2:24-32).
* in het feit dat Hij op de 'dag des Heeren', de eerste dag van de week Zijn openbaring aan Johannes gaf (Op 1:10). Johannes ontving de openbaring omstreeks het jaar 95. In de Didache, 14, 2, en Ignatius, ad Magn. 9, 1, die even later geschreven werden, en in 'het onderwijs van de twaalf apostelen' uit het jaar 110 wordt de eerste dag van de week eveneens de 'dag des Heeren' genoemd. Op de dag die staat in het teken van zijn opstanding vormen vrijwel de eerste woorden die de Heere Jezus Christus tot Johannes spreekt een herinnering aan zijn opstanding (Op 1:18).
Aanwijzingen in de Schrift dat de eerste dag van de week bij de eerste christelijke gemeenten een bijzondere plaats innam vinden we
* in Hand 20:7 waar staat dat de gemeente samengekomen was op de eerste dag van de week om brood te breken
* in 1Cor 16:2 waar de apostel Paulus zegt dat ieder in de gemeente op de eerste dag van de week iets moet wegleggen voor de collecte voor de gemeente te Jeruzalem.
OPSTANDING VERWIJST NAAR HERSCHEPPING EN VERLOSSING
De oudtestamentische sabbat verwees naar de schepping en naar de verlossing uit het diensthuis van Egypte. De nieuwtestamentische sabbat verwijst, als dag van de opstanding van de Heere Jezus Christus, naar de herschepping en naar de verlossing uit het diensthuis van de zonde door de Heere Jezus Christus.
* Door de zonde ligt de schepping onder de vloek (Gen 3:17) en is aan de vruchteloosheid onderworpen (Rom 8:20-22). De herschepping komt tot stand door de voldoening door de Heere Jezus Christus. Zij begint op de dag van Zijn opstanding. Hij is daarvan Zelf het levende begin. (Rom 8:11, 1Cor
15:20-22).
* Het lijden en sterven van de Heere Jezus Christus is voor de vergeving van de zonden niet genoeg. Het is ook noodzakelijk dat Hij opstaat uit de dood om haar te bewerken. Jezus Christus is opgestaan uit de dood om ons te doen delen in de gerechtigheid die Hij door zijn lijden en sterven voor ons had verworven (Rom 4:25, 1Cor 15:16-18).
PRAKTIJK EERSTE CHRISTELIJKE GEMEENTEN
Toen men nog geen kunstmatige verlichting kende, stond iedereen vroeg op om, als het licht werd, aan het werk te kunnen gaan. Een losse arbeidskracht die zichzelf beschikbaar wilde stellen op het marktplein, kwam voor zonsopgang (vergelijk Matt 20:1, meer informatie is te vinden in M.A. Finley, The Ancient Economy).
De joden genoten binnen het Romeinse rijk het recht de zevende dag vrij te nemen en zich op die dag aan de sabbatswetten te houden. Zij konden op die dag dus samenkomen op ieder willekeurig tijdstip. De Joodse geschiedschrijver Josefus beschrijft echter dat de joden gewend waren voor zonsopkomst bij elkaar te komen in de synagoge. Een dienst in de synagoge kon tot zes uren duren en werd dan afgesloten met een gezamenlijk middagmaal. Zoals de joden op de zevende dag bij
zonsopkomst bijeenkwamen, zo kwamen de christenen op de eerste dag bij zonsopkomst bijeen. De Romeinse schrijver Plinius (jr.) schrijft: dat zij gewend waren voor zonsopkomst liederen voor Christus en voor God te zingen en elkaar onder ede te verbinden een goede levenswijze te leiden.
Het is aannemelijk dat de bijeenkomsten van de christenen in tijdsduur vergelijkbaar waren met de diensten in de synagoge. In Hand 20:7 wordt gesproken van een rede van Paulus die duurde tot middernacht. In de Apologie I,67 van de hand van Justinus de Martelaar (overleden ongeveer 165) lezen we dat de gedenkschriften van de apostelen en de geschriften van de profeten gelezen worden 'zolang dat nodig is' (te vinden in: Dr. A.F.J. Klijn, 'Apostolische Vaders', Bosch en
Keuning, 1967, drie delen).
Verder blijkt dat niet slechts een deel of delen van de dag, maar dat de dag in z'n geheel in vreugde werd doorgebracht. In 'Het onderwijs van de twaalf apostelen' uit het jaar 110 schrijft onder andere Barnabas in een noot: Daar brengen we de achtste dag in vreugde door (eveneens te vinden in de 'Apostolische Vaders').
In het jaar 321 werd de zondag door keizer Constantijn de Grote als rustdag wettelijk bevolen. Het spreekt vanzelf dat deze regeling niet zomaar uit de lucht kwam vallen. De gangbare praktijk onder de christenen was te rusten op

zondag en dat werd nu officieel door de keizer als regel ingevoerd.