Kortom: je kunt je niet vinden in het gereformeerde doopformulier?
Want dat spreekt van A tot Z over het verbond.
Maar daarmee weerspreek je ook de officiele leer van de Gereformeerde Gemeenten, die immers dit doopformulier nog steeds gebruiken. Of men inhoudelijk achter de oorspronkelijke bedoeling van de opstellers van dit formulier staat, valt nog te bezien, maar men gebruikt het nog steeds.
Ik weerspreek overigens dat het doopformulier uitgaat van de vervangingstheologie. De gedachte achter het doopformulier is niet dat de kerk in plaats van Israel gekomen is, maar dat de doop in plaats van de besnijdenis gekomen is als verbondsteken. Het is in dit verband overigens dat we ook spreken van het nieuwe verbond, dat heerlijker is dan het oude. De kerk deelt in het verbond met
Abraham (ter onderscheiding van het Sinaiverbond, dat met Israel gesloten is), de vader van alle gelovigen.
Voor de goede orde hieronder het doopformulier:
De hoofdsom van de leer des Heiligen Doops is in deze drie stukken begrepen:
Eerstelijk, dat wij met onze kinderen in zonden ontvangen en geboren en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het rijk Gods niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden. Dit leert ons de ondergang en besprenging met het water, waardoor ons de onreinigheid onzer zielen wordt aangewezen; opdat wij vermaand worden, een mishagen aan onszelf te hebben, ons voor God te verootmoedigen, en onze reinigmaking en zaligheid buiten onszelf te zoeken.
Ten tweede, betuigt en verzegelt ons de Heilige Doop de afwassing der zonden door Jezus Christus. Daarom worden wij gedoopt in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes. Want als wij gedoopt worden in den naam des Vaders, zo betuigt en verzegelt ons God de Vader, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot zijn kinderen en erfgenamen aanneemt, en daarom van alle goed ons verzorgen, en alle kwaad van ons weren, of ten onzen beste keren wil. En als wij in den naam des Zoons gedoopt worden, zo verzegelt ons de Zoon, dat Hij ons wast in zijn bloed van al onze zonden, ons in de gemeenschap zijns doods en zijner wederopstanding inlijvende, alzo dat wij van al onze zonden bevrijd, en rechtvaardig voor God gerekend worden. Desgelijks als wij gedoopt worden in den naam des Heiligen Geestes, zo verzekert ons de Heilige Geest door dit heilig Sacrament, dat Hij in ons wonen, en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeeigenende hetgeen wij in Christus hebben, namelijk, de afwassing onzer zonden, en de dagelijkse vernieuwing onzes levens, totdat wij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden.
Ten derde, overmits in alle verbonden twee delen begrepen zijn, zo worden wij ook weder van God door den Doop vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid, namelijk, dat wij dezen enigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest, aanhangen, betrouwen en liefhebben van ganser harte, van ganser ziele, van gansen gemoede en met alle krachten, de wereld verlaten, onze oude natuur doden, en in een nieuw godzalig leven wandelen. En als wij somtijds uit zwakheid in zonden vallen, zo moeten wij aan Gods genade niet vertwijfelen, noch in de zonde blijven liggen, overmits de Doop een zegel en ontwijfelbaar getuigenis is, dat wij een eeuwig verbond der genade met God hebben.
En hoewel onze kinderen deze dingen niet verstaan, zo mag men ze nochtans daarom van den Doop niet uitsluiten, aangezien zij ook zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig zijn, en alzo ook weder in Christus tot genade aangenomen worden; gelijk God spreekt tot Abraham, den Vader aller gelovigen, en overzulks mede tot ons en onze kinderen, zeggende, Gen. 17:7: Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uwen zade na u.
Dit betuigt ook Petrus, Hand. 2:39, met de woorden: Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. Daarom heeft God voormaals bevolen hen te besnijden, hetwelk een zegel des verbonds en der gerechtigheid des geloofs was; gelijk ook Christus hen omhelsd, de handen opgelegd en gezegend heeft; Mark. 10:16. Omdat dan nu de Doop in de plaats der Besnijdenis gekomen is, zo zal men de jonge kinderen, als erfgenamen van het rijk Gods en van zijn verbond, dopen; en de ouders zullen gehouden zijn hun kinderen, in het opwassen hiervan breder te onderwijzen.
Maar je opmerking bevestigt wel de stelling dat er qua verbondsleer bepaalde overeenkomsten bestaan tussen de Ger.Gem. en bepaalde evangelische opvattingen, zoals die binnen de baptisten- en pinksterkerken gelden. Want ook in die kringen gaat men uit van een 1 op 1 relatie tussen het verbond en de ware gelovigen. Bij alle verschillen die er tussen de Ger.Gem. en deze stroming bestaan, mag dit toch wel opmerkelijk genoemd worden.

Wie het Schatboek van Ursinus, dat commentaar geeft op de Heidelbergse Catechismus, leest, komt tot de conclusie dat onze gereformeerde vaderen onomwonden stellen dat de kleine kinderen van de gelovigen verbondskinderen zijn. Zie daarvoor het Schatboek, pagina 54 e.v. van deel II. Zo ook de Dordtse Leerregels die dit in artikel 1-17 zo onder woorden brengt:
DL schreef:1-17. Nademaal wij van den wille Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn, zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt. (Gen. 17:7; Hand. 2:39; 1 Kor. 7:14)
Wat je dus zegt is dat de gereformeerde vaderen vanaf de Reformatie op dit punt gedwaald hebben. Die conclusie deel ik niet met je.
Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn rots en mijn Verlosser! (Ps. 19:15)