madel schreef:Elbert haalt efeze 5:30 aan. Nu is het denk ik wel zaak om te letten dat er hier niet gesproken wordt over een huwelijk tussen man en vrouw maar gaat het hier om de verhouding!!!
Het gaat hier weldegelijk ook over het huwelijk tussen man en vrouw, want daar gaat het onderwijs in Efeze 5 nu juist over.
Het gaat daarbij uiteraard ook en allereerst om de onderlinge verhouding, maar het onderwijs is daartoe niet beperkt. Je kunt namelijk pas over de onderlinge verhouding spreken, als de aard van de relatie (in Efeze 5 is dat toch echt het christelijke huwelijk) vastligt. Je zou kunnen zeggen dat het onderwijs over de verhoudingen binnen het christelijke huwelijk, waar Paulus over spreekt, voortvloeien uit de verhouding tussen Christus en de Gemeente. Dat is alleen zinvol, als de achterliggende relatie ook parallellen voortoont, m.a.w. als de relatie tussen Christus en de Gemeente te vergelijken valt met een huwelijk. Als dit niet zo zou zijn, zou het onderwijs van Paulus hier scheefgroei moeten vertonen en, zo geloven we, dat doet het niet. Het is zelfs zo dat het christelijke huwelijk pas tot haar bestemming komt, als dit een weerspiegeling is van de relatie tussen Christus en Zijn Gemeente. Daarom is hier sprake van wederkerigheid: een huwelijk is pas een goed huwelijk, als het lijkt op het huwelijk van Christus met Zijn Gemeente.
Dat dit de strekking van Paulus' woorden in Ef. 5 is, wordt ons des te meer duidelijk, als we de verwijzingen naar Genesis 2 hierin betrekken (Ef. 5:30-32), want er wordt in dat gedeelte verwezen naar de relatie (huwelijk) tussen Adam en zijn vrouw Eva. Eva is uit de man genomen (vlees van zijn vlees en been van zijn benen). Toch is zij een afzonderlijk persoon, ook met een eigen letterlijk hoofd, terwijl haar gezaghebbend Hoofd de man Adam is. Evenzo kunnen we stellen dat de Gemeente uit Christus genomen is, zij is vlees van Zijn vlees en been van Zijn benen. Je mag ook zeggen dat ze een letterlijk hoofd heeft (net als in de Romeinen- en 1 Korinthebrieven), maar dat haar gezaghebbend Hoofd Christus is. Zij vindt in Hem haar oorsprong en staat onder Zijn heerschappij. Dat Hoofd moeten we hier dus
niet organisch zien (zoals: met neus, ogen, oren enz.), maar in termen van oorsprong van de gemeente en heerschappij over de gemeente. Op dit laatste kom ik verderop in deze post terug.
madel schreef:Een uitleg hierover heb ik overgenomen uit het boek ‘het geheimenis bekend bekend gemaak’ van HB en PA slagter.
[Binnen een huwelijk zijn man en vrouw aan elkaar verbonden. Door een verbond, namelijk: het huwelijksverbond. Ze hebben elkaar het ja-woord gegeven en leven zo als echtpaar onder 1 dak. Daarbij is de man het hoofd van de vrouw. (1 kor 11:3). En als de man als hoofd gezien wordt, kan de vrouw dus als lichaam gezien worden. In die zin is ze dus het lichaam van de man. Tegelijk blijft de vrouw ook een eigen persoon en heeft ze ook haar eigen hoofd. (lett.) en kan ze gaan en staan waar ze wil.
Gaan we nu verder in op de man, dan kunnen we stellen dat hij ook hijzelf een lichaam heeft. Om het zover te krijgen, heeft hij met dat lichaam nooit een verbond hoeven sluiten. Nee, bij zijn geboorte, en eigenlijk al daarvoor, had hij het al. En met dat lichaam vormt de man een onlosmakelijk geheel. Hoofd en lichaam zijn daarin veel meer 1 dan dat dit ooit door een (huwelijks)verbond ooit zou kunnen
Dit alles kunnen we ook zo meenemen naar de verhouding van Christus tot de gelovigen. Tot en met de Handelingenperiode was er sprake van een verbond tussen God en Zijn volk. Of dit nu het oude of het nieuwe verbond is. Gedurende de Handelingen was dit in ieder geval het NV waardoor er sprake was van een man/vrouw relatie tussen Christus en de gemeente in die dagen. Daarom schrijft Paulus ook in 2 kor.12:2. Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid, om u als een reine maagd aan een man voor te stellen, namelijk aan Christus.
Tegelijk had deze reine maagd in haar verbondspositie zelf een lichaam, dat in zijn geheel uit de verschillende gelovigen tezamen bestond. In het beeld dat Paulus in 1 kor.12 hierover oproept, komt zelfs naar voren dat ook het hoofd gevormd werd door de gelovigen zelf en niet door Christus.
SVV 1 Corinthians 12:16 En indien het oor zeide: Dewijl ik het oog niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is het daarom niet van het lichaam ?
SVV 1 Corinthians 12:17 Ware het gehele lichaam het oog, waar zou het gehoor zijn? Ware het gehele lichaam gehoor, waar zou de reuk zijn?
SVV 1 Corinthians 12:21 En het oog kan niet zeggen tot de hand: Ik heb u niet van node; of wederom het hoofd tot de voeten: Ik heb u niet van node.
Ook in het OT werd Israel gezien overigens gezien als een opzichzelf staand lichaam.
SVV Isaiah 1:5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden ? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat.
SVV Isaiah 1:6 Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht.
Wat in efeze openbaar werd is dat Christus Zelf ook nog een Lichaam heeft, waarmee Hij als Hoofd een eenheid vormt. Met dat Lichaam hoefde Hij geen verbond te sluiten o.i.d. Nee, dat Lichaam was er in Gods plan al voor de grondlegging der wereld. (ef 1:4). En dat Lichaam wordt gezien als opgroeiend tot een volkomen Man, namelijk 1 in en met Christus als Hoofd]
In je uitleg ga je ervan uit dat in de Efezebrief (en ook de Kolossenzenbrief) hoofd en lichaam als een samengesteld organisch geheel gezien worden, m.a.w. hoofd + lichaam = man. Het lichaam zou in dat beeld zijn samengesteld uit romp, armen en benen, maar niet het hoofd. Logische consequentie hiervan zou zijn, dat lichaam hier wat anders betekent dan in bijvoorbeeld de Romeinen en 1 Korinthebrieven, waar tot het lichaam ook het hoofd behoort. Hoewel dit onderscheid op het eerste gezicht misschien voor de hand zou liggen, is het nog maar de vraag of Paulus dit hier bedoelt.
Ik neig er momenteel toe om Hoofd en Lichaam niet als 1 samengestelde metafoor (hoofd + lichaam = man) te zien, maar als 2 afzonderlijke (wel nauw met elkaar verbonden) metaforen, die op Christus als Hoofd en de Gemeente als Lichaam van toepassing zijn. Dus:
1. Lichaam = Gemeente = mannelijk (Ef. 4:13) of vrouwelijk (Ef. 5!)
en
2. Hoofd = Christus = Heere.
Daar heb ik een aantal argumenten voor (ontleend aan Ridderbos: "Paulus, ontwerp van zijn theologie", pag. 423 e.v.):
1. In de eerste plaats wordt met het griekse woord σωμα (soma) altijd een geheel lichaam aangeduid, dus inclusief hoofd. Dus wanneer Paulus spreekt over de gemeente als lichaam, bedoelt hij dat inclusief het hoofd, ook in de Efeze- en Kolossenzenbrieven. Hij spreekt dus niet over de gemeente als romp plus armen en benen. In zijn vergelijking met de schepping van Eva uit Adam (Ef. 5:30) ziet Paulus Eva ook niet als slechts hoofdloze romp plus armen en benen, maar als volwaardig mens met een geheel lichaam. Zo ook dus de gemeente. Wat Paulus in de Efeze- en Kolossenzenbrieven schrijft over de Gemeente als Lichaam, is dus niet in tegenspraak met wat hij eerder in de Romeinen- en Korinthebrieven schreef. Eerder is het zo, dat er nog een metafoor bijkomt, nl. van Christus als Hoofd. Geen nieuwigheden dus, maar nadere uitwerking van de bestaande leer. Want ook in de Romeinen- en Korinthebrieven is al duidelijk dat Christus de Oorsprong is van en gezag heeft over de Gemeente, zij het dat dit in andere bewoordingen wordt weergegeven.
2. Verder wordt met de aanduiding van Christus als Hoofd niet bedoeld, dat Hij een lichaamsdeel van het Lichaam zou zijn. Dat wordt duidelijk als we Ef. 4:12-15 lezen, waarin staat dat de leden van het Lichaam (wij allen, zegt Paulus) opgroeien in het Hoofd, Christus. Ik weet niet wat voor samengestelde lichamelijke voorstelling hierbij zou moeten passen, want het is fysiologisch onmogelijk dat bijvoorbeeld een teen opgroeit in (of naar, hier wordt dus een richting aangeduid) het hoofd. Daarom is het Hoofd hier geen lichaamsdeel, maar doelt het op iets geheel anders. Dat wordt nog duidelijker als we Ef. 4:16 erbij betrekken, waar wordt gezegd dat het lichaam opwast naar de volwassenheid. Me dunkt dat Christus Zelf niet groeit naar de volwassenheid, maar dat dit voor het lichaam (de Gemeente) geldt. Als we ons bedenken dat het "uit Welken", waar vers 16 mee begint, niet slaat op het Hoofd als lichamelijke grootheid, maar op Christus (dus eigenlijk kun je beter vertalen met "uit Wie"), dan is helder dat met Hoofd hier niet iets organisch wordt bedoeld.
3. Met Hoofd wordt dus niet iets organisch bedoeld, maar wordt deze metafoor gebruikt om de positie en oorsprong aan te geven ten opzichte van de gemeente (het lichaam)
en ten opzichte van "alle dingen" (Ef. 1:22) en "alle overheid en macht" (Kol. 2:10), die niet automatisch tot dat lichaam behoren. Het feit dat Christus Hoofd is, wil nog niet zeggen dat alles wat onder dat Hoofd valt, ook automatisch tot Zijn lichaam behoort. De qualificatie Hoofd heeft dus haar eigen zelfstandige betekenis, ongeacht of daarmee het overdrachtelijke spreken van een "lichaam" verbonden wordt (vandaar dus 2 metaforen en niet 1).
4. Het Hoofd zijn wijst op de positie van heerschappij en zeggenschap (ef. 5:22 e.v.)
5. Het Lichaam zijn wijst op de positie van oorsprong en afhankelijkheid van het Hoofd, aan wie ze haar bestaan te danken heeft, zie ook 1 Kor. 11:3,8,12. De vrouw is uit de man en is tegelijkertijd ook de heerlijkheid van de man (1 Kor. 11:7, Ef. 5:27). De metafoor Lichaam drukt het geheel enig karakter van het toebehoren tot Christus uit (zoals de vrouw aan de man toebehoort), in onderscheiding van alle dingen waarvan Christus wel het Hoofd is, maar die tesamen toch niet Zijn Lichaam vormen.
Consequentie van dit alles is, dat het Lichaam (de Gemeente) in Ef. 4:13 als mannelijk wordt gezien en in Ef. 5 als vrouwelijk. Dat is niet zo vreemd als het lijkt, aangezien in beide hoofdstukken verschillende onderwerpen aan de orde zijn, waarbij verschillende beelden gebruikt worden. In hoofdstuk 4 gaat het over het opwassen tot de mannelijke rijpheid en het is logisch dat daarbij het beeld van de man gebruikt wordt (mannelijk, sterk, groot). In hoofdstuk 5 daarentegen, gaat het om de positie ten opzichte van het Hoofd, Christus en dan behoort daarbij het beeld van de vrouw (oorsprong uit de man, onderdanigheid, afhankelijkheid).
De hamvraag in dit topic is, of het beeld van de Gemeente als Lichaam van Christus, die van het beeld van Bruidegom en Bruid uitsluit. Gezien bovenstaande uitleg, moet het antwoord nee zijn. Hier is geen sprake van elkaar uitsluitende beelden, maar eerder als elkaar complementerende beelden. Ze liggen in elkaars verlengde, waarbij Hoofd en Lichaam zien op het (nu nog onzichtbare) heden en Bruidegom en Bruid op de dan zichtbare toekomst, waarbij er feest gevierd wordt.

Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn rots en mijn Verlosser! (Ps. 19:15)