Klaas schreef:Daar komt nog eens bij dat het erkennen van het recht van het volk op het land 1 ding is maar dat het nog iets anders is te geloven dat dit de vervulling is van OT-profetiën. Je kunt niet alles over 1 kam scheren.
Nee, maar verband met elkaar zien is nog iets anders dan over 1 kam scheren. Probleem is dat we al 2000 jaar met onze eigen ogen fysiek hebben kunnen waarnemen dat de profetieën die gaan over de verstrooiing van het volk en de verwoesting van het land
letterlijk zijn vervuld. Welke hermeneutische regel pas je toe om, als het in dezélfde (profetische) boodschap gaat over het herstel en terugkeer, dit geestelijk (rechtstreeks gevolg v-theologie) te zien?
Zie bijv. Deut. 29:24 - 30:9
24 En alle volken zullen zeggen: Waarom heeft de HEERE aan dit land alzo gedaan? Wat is de ontsteking van dezen groten toorn?
25 Dan zal men zeggen: Omdat zij het verbond des HEEREN, des Gods hunner vaderen, hebben verlaten, dat Hij met hen gemaakt had, als Hij hen uit Egypteland uitvoerde;
26 En zij heengegaan zijn, en andere goden gediend en zich voor die gebogen hebben; goden, die hen niet gekend hadden, en geen van welke hun iets medegedeeld had;
27 Daarom is de toorn des HEEREN ontstoken tegen dit land, om daarover te brengen al dezen vloek, die in dit boek geschreven is.
28 En de HEERE heeft hen uit hun land uitgetrokken, in toorn, en in grimmigheid, en in grote verbolgenheid; en Hij heeft hen verworpen in een ander land, gelijk het is te dezen dage.
29 De verborgene dingen zijn voor den HEERE, onzen God; maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen, tot in eeuwigheid, om te doen al de woorden dezer wet.
1 Voorts zal het geschieden, wanneer al deze dingen over u zullen gekomen zijn, deze zegen of deze vloek, die ik u voorgesteld heb; zo zult gij het weder ter harte nemen, onder alle volken, waarheen u de HEERE, uw God, gedreven heeft;
2 En gij zult u bekeren tot den HEERE, uw God, en Zijner stem gehoorzaam zijn, naar alles, wat ik u heden gebiede, gij en uw kinderen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel.
3 En de HEERE, uw God, zal uw gevangenis wenden, en Zich uwer ontfermen; en Hij zal u weder vergaderen uit al de volken, waarheen u de HEERE, uw God, verstrooid had.
4 Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, van daar zal u de HEERE, uw God, vergaderen, en van daar zal Hij u nemen.
5 En de HEERE, uw God, zal u brengen in het land, dat uw vaderen erfelijk bezeten hebben, en gij zult dat erfelijk bezitten; en Hij zal u weldoen, en zal u vermenigvuldigen boven uw vaderen.
6 En de HEERE, uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om den HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij levet.
7 En de HEERE, uw God, zal al die vloeken leggen op uw vijanden en op uw haters, die u vervolgd hebben.
8 Gij dan zult u bekeren, en der stemme des HEEREN gehoorzaam zijn, en gij zult doen al Zijn geboden, die ik u heden gebiede.
9 En de HEERE, uw God, zal u doen overvloeien in al het werk uwer hand, in de vrucht uws buiks, en in de vrucht uwer beesten, en in de vrucht uws lands, ten goede; want de HEERE zal wederkeren, om Zich over u te verblijden ten goede, gelijk als Hij Zich over uw vaderen verblijd heeft;
Even voor alle duidelijkheid: De vers-indeling is er later bijgemaakt, en is niet in de grondtekst terug te vinden.
Zie b.v. ook
17 Mensenkind! het huis Israels, als zij in hun land woonden, toen verontreinigden zij datzelve met hun weg en met hun handelingen; hun weg was voor Mijn aangezicht als de onreinigheid ener afgezonderde vrouw.
18 Daarom goot Ik Mijn grimmigheid over hen uit, om des bloeds wil, dat zij in het land vergoten hadden, en om hun drekgoden, waarmede zij dat verontreinigd hadden.
19 En Ik verstrooide hen onder de heidenen, en zij werden verspreid in de landen; Ik oordeelde ze naar hun weg en naar hun handelingen.
20 Als zij nu tot de heidenen kwamen, waarhenen zij getogen waren, ontheiligden zij Mijn heiligen Naam, omdat men van hen zeide: Dezen zijn het volk des HEEREN, en zijn uit Zijn land uitgegaan.
21 Maar Ik verschoonde hen om Mijn heiligen Naam, dien het huis Israels ontheiligde onder de heidenen, waarhenen zij gekomen waren.
22 Daarom zeg tot het huis Israels: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israels! maar om Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen, waarhenen gij gekomen zijt.
23 Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten, dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn.
24 Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen; en Ik zal u in uw land brengen.
25 Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen.
26 En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven.
27 En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen.
28 En gij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn.
Leg nu eens uit waarom vs 17-20 letterlijk vervuld
ís en waarom vs 22-28 geestelijk gezien zou moeten worden.
En, zo zijn er nog wel meer voorbeelden! Ik ben zeer benieuwd naar een hermeneutisch kloppende uitleg!
Dan krijg je ook van die tegenstrijdigheden als: Volk erkennen, staat erkennen en zeggen: "Zou het ook kunnen dat het voor God een laatste middel was om zijn volk wakker te schudden, dat dit eigen land het toch niet is?" (Reitsma). Eigenlijk zeg je dan wel een volk, wel een staat, maar geen land. Vreemd.
Daarop antwoordde jij:
Daar gaat het me niet om.
Tja…
Inderdaad, achteraf gezien had ik hier moeten schrijven Daar gaat het me
in dit geval niet om. Het ging me,
in dit geval, om de taalkundige wijziging die een bewuste stap terug blijkt te zijn. Maar goed, als je wilt, zij je dit punt (van ondergeschikt belang, gezien mijn overige postings) van harte gegund, en kunnen we weer terug naar de kern, de bijbel zèlf.
Ik heb de vervangingsleer niet bijbels verdedigd
Nee, maar om bepaalde dingen niet te zien als (gevolgen van de) vervangingsleer, help je wel mee deze in stand te houden.
Als kritiekpunt op de Wereldraad van Kerken voerde je aan dat deze had opgeroepen Israëlsche producten uit bezette gebieden te boycotten.
Dit betrof
slechts één voorbeeld van de houding van de WCC.
Hoe kan een kerk, met de bijbel in de hand en met Israel voor ogen, Judea (land van Juda) "bezet" gebied noemen? Als je er al een term voor gebruik, gebruik dan op z'n minst de term "betwist" gebied. Staat iig een stukje neutraler en onpartijdiger. Bovendien is de term "bezet" gebied een historisch en volkerenrechtelijk onjuiste term.
Maar goed, terug naar een zuivere discussie:
Als iemand enerzijds zegt: Ik neem afstand van de v-theologie, en aderzijds vol blijft houden dat:
- 12 stammen = kerk (Jak. 1:1)
- 144.000 = kerk (Openb. 7)
- 2 getuigen = kerk (Openb. 11)
- De vrouw = kerk (Openb. 12)
Dan is dat in flagrante tegenspraak met elkaar.
Trouwens, waarom komt Jezus juist op de Olijfberg terug (die daarna in tweeën splijt waardoor een groot dal ontstaat, Zach. 14). Er moet dan toch een volk, een staat en een land Israel zijn om dit bijbelgedeelte in vervulling te laten gaan. Als ik dit ook geestelijk moet zien, ben ik ongelofelijk benieuwd naar de uitleg hiervan.
1 Ziet, de dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem!
2 Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden.
3 En de HEERE zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds.
4 En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeen gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden.
5 Dan zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; den zal de HEERE, mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE!
6 En het zal te dien dage geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis.
7 Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen.
8 Ook zal het te dien dage geschieden, dat er levende wateren uit Jeruzalem vlieten zullen, de helft van die naar de oostzee, en de helft van die naar de achterste zee aan; zij zullen des zomers en des winters zijn.
9 En de HEERE zal tot Koning over de ganse aarde zijn; te dien dage zal de HEERE een zijn, en Zijn Naam een.
10 Dit ganse land zal rondom als een vlak veld gemaakt worden, van Geba tot Rimmon toe, zuidwaarts van Jeruzalem; en zij zal verhoogd en bewoond worden in haar plaats; van de poort van Benjamin af, tot aan de plaats van de eerste poort, tot aan de Hoekpoort toe; en van den toren van Hananeel, tot aan des konings wijnbakken toe.
11 En zij zullen daarin wonen, en er zal geen verbanning meer zijn; want Jeruzalem zal zeker wonen.
12 En dit zal de plage zijn, waarmede de HEERE al de volken plagen zal, die tegen Jeruzalem krijg gevoerd zullen hebben: Hij zal een iegelijks vlees, daar hij op zijn voeten staat, doen uitteren; en een iegelijks ogen zullen uitteren in hun holen; een eens iegelijks tong zal in hun mond uitteren.
13 Ook zal het te dien dage geschieden, dat er een groot gedruis van den HEERE onder hen zal wezen, zodat zij een ieder zijns naasten hand zullen aangrijpen, een eens ieders hand zal tegen de hand zijns naasten opgaan.
14 En ook zal Juda te Jeruzalem strijden; en het vermogen aller heidenen rondom zal verzameld worden, goud en zilver, en klederen in grote menigte.
Zo zie je dat v-theologie en
onder anderen visie op de landbeloften niet los te koppelen zijn. Maar dat is ook vaak het probleem: De vervangingstheologie is net een rijtje dogmatische dominosteentjes. Dan kun je natuurlijk blijven zeggen dat je geen verband ziet tussen het 1e en het 30e steentje, maar dat verband is er wel degelijk, ze staan allemaal in één rij. En gaat de eerste om dan gaat de rest ook om. Het is juist die konsequenties (het omvallen van alle dominosteentjes die er in de loop van de eeuwen neergezet zijn) die men feitelijk niet wil aanvaarden.
Ps. 122vs6: Bidt om de vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen.