Berichtdoor Jantjes » 02 mei 2006 19:56
De Thora wijst ons in Deuteronomium 6:4 Hoor, Israel! de HEERE, onze God, is een enig HEERE! ‘Enig HEERE’ dat is, een enig, eeuwig, almachtig, goddelijk wezen. Zie van het woord HEERE, of Jehovah, bij Genesis 2:4 Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte.
Hier wordt verder in Deuteronomium over de liefde gesproken die wij tot God in onze hart moeten hebben en onze kinderen dienen in te scherpen. Wij horen niet in het diensthuis van andere goden te zijn die zich in de vorm satan manifesteren. God is een jaloers God op zijn Eer wat Hij dan ook van zijn schepsel onvoorwaardelijk verwacht.
Dus de eenheid ziet op de enige waren God die zich heden in het nieuwe Verbond in de Persoon van Christus, de verwachte Messias, geopenbaard is.
De leer van Marcion en Mani openbaar zich thans als vanuit kerkhistorisch perspectief onder ‘gnostiek’ een stroming, die ontstond door de confrontatie van gnosticisme met het christendom. De gnostiek is een verzamelnaam voor een brede waaier aan religieuze stromingen en mystieke tradities, die hun oorsprong hebben voor het begin van de huidige jaartelling. Vandaar dat de Nederlandse geloofsbelijdenis dit af wijst.
Nog een artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis Artikel 19.
Van de vereniging en het onderscheid der twee naturen van Christus in één Persoon.
Wij geloven dat door deze ontvangenis de Persoon des Zoons onafscheidelijk verenigd en te samen gevoegd is met de menselijke natuur; zodat er niet zijn twee Zonen Gods, noch twee Personen, maar twee naturen in een enigen Persoon verenigd; doch elke natuur haar onderscheidene eigenschappen behoudende. Gelijk dan de Goddelijke natuur altijd ongeschapen gebleven is, zonder begin der dagen of einde des levens (Hebr. 7:3), vervullende hemel en aarde, alzo heeft de menselijke natuur haar eigenschappen niet verloren, maar is een schepsel gebleven, hebbende begin der dagen, zijnde een eindige natuur, en behoudende al hetgeen dat een waar lichaam toebehoort. En hoewel Hij haar door Zijn verrijzenis onsterfelijkheid gegeven heeft, nochtans heeft Hij de waarheid Zijner menselijke natuur niet veranderd, dewijl onze zaligheid en verrijzenis mede hangen aan de waarheid Zijns lichaams. Doch deze twee naturen zijn alzo te zamen verenigd in één Persoon, dat zij ook zelfs door Zijn dood niet gescheiden zijn geweest. Zo was dan hetgeen Hij stervende in de handen Zijns Vaders bevolen heeft, een ware menselijke geest, die uit Zijn lichaam scheidde; maar intussen bleef de Goddelijke natuur altijd verenigd met de menselijke, ook zelfs toen Hij in het graf lag; en de Godheid hield niet op in Hem te zijn, gelijk zij in Hem was toen Hij een klein kind was, hoewel zij zich voor een kleinen tijd zo niet openbaarde. Hierom bekennen wij dat Hij waar God en waar mens is; waar God, om door Zijn kracht den dood te overwinnen; en waar mens, opdat Hij voor ons zou kunnen sterven uit de zwakheid Zijns vleses.