elbert schreef:Ik lees de besluiten uit Hand. 15 en 21 zo, dat het joden vrij staat om de ceremoniele wet te houden (het gaat nl. vooral om de kwestie van de heidenen), maar ik interpreteer dat niet als een absolute verplichting. N.B. Paulus en Petrus, beiden joden, hielden zich er immers ook niet altijd aan, zeker wat betreft de spijswetten.
We zien echter juist dat alle Joodse gelovigen, incluis Paulos de Torah trouw waren, ook tientallen jaren nadat zij de Geest ontvangen hadden.
Handelingen 21 toont aan dat men er van uit ging dat elke in Jesjoe'a gelovende Jood Torah hield en bleef houden.
Onder de Torah houden behoort ook het kasjroet onderhouden, anders dan de volken:
"Ik ben de Eeuwige, uw G-d, Die jullie (de zonen van Jiesrael, vs.2) van de volken afgezonderd heb! Daarom zullen jullie onderscheid maken tussen reine en onreine beesten, en tussen onreine en reine gevogels; en jullie zullen jullie zielen niet verfoeilijk maken aan de beesten en aan het gevogelte, en aan al wat op de aardbodem kruipt, dat Ik voor jullie afgezonderd heb, opdat jullie het onrein houdt. En jullie zullen Mij heilig zijn, want Ik, de Eeuwige, ben heilig; en Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat jullie van Mij zouden zijn" (Lev.20:24b-26).
Wat betreft het Joodse gebruik waar Kefas in Galaten vanaf week, zegt meer iets over het niet volgen van de mondelinge (Farisese) traditie, o.a. namelijk geaseerd op het wetsbesluit van het Sanhedrien: "Tachtig jaar voor de verwoesting van Het Huis (de Tempel) werd onreinheid verklaard t.a.v. het land der volken en glaswerk" (Talmoed Bavli Sjabbath 15a).
Sja'oel (Paulos) was Torahgetrouw, en zelfs onderhield hij de inzettingen der vaderen, naar farisese leest. Sja'oel deed de geboden niet alleen ter wille van de Joden: In handelingen 18:18 staat dat hij zijn hoofd geschoren had, want hij had een gelofte gedaan. De enige gelofte waarna je je hoofd scheert is die van de nazir-gelofte (Num.6:1-21). Die gelofte is tussen een persoon en HASJEM Zelf, en niet terwille van geen aanstoot geven! Vervolgens is het het duidelijk dat Sja'oel en de anderen chag ha-matsoth (feest der ongezuurde broden) onderhielden, pas toen het voorbij was vertrokken zij uit Filippi (Hand.20:6).
Sjaoel ging zelfs nog verder aangezien hijzelf volhield niet te overtreden tegen de vaderlijke gewoonten: "Ik heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen de Tempel, … gezondigd" (Hand.25:8) en tegen Joden van Rome sprak hij: "Mannen, broers, ik, die niets gedaan heb tegen het volk of de vaderlijke gewoonten" (28:17).
elbert schreef:En Paulus besneed alleen Timotheüs (zoon van een gelovige joodse vrouw) omwille van zijn joodse broeders, niet omdat hij dat als de wettelijke verplichting zag (Hand. 16:3).
"En hij kwam te Derbe en Loestra. En zie, aldaar was een zekere leerling, met name Timotheos, zoon van een gelovige Joodse vrouw,
maar van een Griekse vader; Welke een goed getuigenis gegeven werd van de broeders te Loestra en Ikonio. Deze wilde Paulos, dat met hem zou reizen; en hij nam en besneed hem, omwille van de Joden, die in die plaatsen waren;
want zij kenden allen zijn vader, dat hij een Griek was." (Hand.16:1-3).
Het zwaartepunt waardoor hij niet acceptabel zou zijn voor de Joden lag dus niet in het niet besneden zijn. Wanneer Timotheos tot Jood zou gerekend zou zijn geweest wegens zijn moeder, zouden zij toch geen moeite met hem hebben gehad, nee, tot twee maal toe wordt duidelijk gemaakt dat hij een Griekse vader had. De Joden vonden dat dus blijkbaar ingewikkeld, immers men vermeed wegens de door rabbijnen ingezette zoveel mogelijk de omgang met niet Joden, zoals ook Petros noemde: "En hij (Kefas=Petros) zei tot hen: U weet, hoe het een Joodse man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een buitenlander; maar G-d heeft mij getoond, dat ik geen mens onheilig of onrein zou noemen. Daarom ben ik zonder tegenspreken gekomen, toen ik ontboden was" (Hand.10:28,29a).[/quote]In Wajjikra (Lev.) staat duidelijk:
"Ik ben de Eeuwige, uw G-d, Die u (de zonen van Jisraël, vs.2) van de volken afgezonderd heb! Daarom zult u onderscheid maken tussen reine en onreine beesten, en tussen onreine en reine gevogels; en u zult uw zielen niet verfoeilijk maken aan de beesten en aan het gevogelte, en aan al wat op de aardbodem kruipt, dat Ik voor u afgezonderd heb, opdat gij het onrein houdt. En u zult Mij heilig zijn, want Ik, de Eeuwige, ben heilig; en Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat u van Mij zoudt zijn" (Lev.20:24-26).
Daarbij komt dan nog eens het wetsbesluit van het
Sanhedrien, wat ik al eerder noemde:
"Tachtig jaar voor de verwoesting van HaBajjith (de Tempel) werd onreinheid verklaard t.a.v. het land der volken en glaswerk" (Sjabbath 15a)
Dus werd het algemeen erg moeilijk omgang te hebben met niet-Joden. Het was dus zeer schokkend voor de Joodse gelovigen als deze regelgeving gewijzigd zou worden. De dieren die in Handelingen 10 genoemd worden waren rein en onrein, doorelkaar, toch trok Kefas dus niet de conclusie dat de spijswetten gewijzigd waren, maar dat het geoorloofd was, zich te voegen of te gaan tot de vreemdelingen, die in het visioen blijkbaar de door onreine dieren gemarkeerd werden. Het is in de Schrift niet geheel ongebruikelijk de volken met dieren te vergelijken: Schapen zijn Jiesrael (Jer.50:6; Ez.34:6; Ps.95:7; Matth.15:24); ook werd het een wormpje genoemd (Jes.41:14); een vaars (jonge koe) is Egypte (Jer.46:20); hondjes zijn zij uit de volkeren (Matth.15:26); helden en vorsten der aarde worden rammen, lammeren, bokken en stieren genoemd (Ez.39:18). Maar ook individuele mensen: Dawid noemde zich een dode hond en een vlo (1 Sam.24:15); M'fivosjeth noemde zich ook een dode hond (2 Sam.9:6,8).
Sam.
Sjim'oe d'var-HASJEM gojim! - Hoor het woord van de Eeuwige, gij volken! (Jer.31:10)