Riska schreef:Voor alle duidelijkheid: ik kan niet zonder geloof. Ik leef uit de Opstanding, het "en toch!" dat God uit sprak. Zonder dat zou ik het leven niet hebben aan gekund. Maar toch...
Is dit iets wat herkenbaar is? Of ligt het aan mij?
Het is zeer goed en noodzakelijk om jezelf te toetsen aan Gods Woord, wat nu mijn staat is voor de eeuwigheid. Gisteren lazen we nog een stukje waarin stond dat er mensen zijn die in Christus geloven en met Hem verenigd zijn, bij wie de uitgangen van het hart naar Hem uitgaan. Maar die nog niet zo die zekerheid hebben dat hun zonden vergeven zijn. Anderzijds zijn er ook mensen die geloven dat hun zonden vergeven zijn, maar zij hebben daar geen grond voor. Christus en Zijn kruisverdiensten zegt hen niets.
We zijn op reis naar een allesbeslissende en nimmereindigende eeuwigheid, en in die korte spanne des tijds zal die beslissing moeten vallen voor die eeuwigheid. Eeuwig wel, of eeuwig wee. En we leven maar één keer. We kunnen het nooit meer overdoen. Eén ziel voor de eeuwigheid. We kunnen ons maar eenmaal bedriegen. Daarom moeten we er maar veel mee bezig zijn, Gods Woord onderzoekende, ons daaraan toetsende en het gebed opzendende uit de 139e Psalm:
Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.
Nooit geloven is het niet, maar altijd geloven is het zeker niet. Daar spreken ons de Psalmen van. Gods ware volk zal zeker die zoete tijden kennen, waarin de Heere zo nabij wil zijn, maar er kunnen ook tijden van duisternis en aanvechting zijn. Als het altijd geloven zo gemakkelijk gaat moeten we ons afvragen of we op de goede weg zijn, want er staat: 'Strijdt om in te gaan'.
Strijd, tegen de duivel, de wereld, de zonde, en dan bovenal tegen mijn eigen verdorven vlees.
Het goede dat ik wil dat doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik. Het eigen ik en mijn, dat is de grootste pijn.
Ik heb niet, ik kan niet, ik wil niet, ik deug niet en ik weet niet. Mochten we dat maar bevindelijk inleven. Maar ook wat God in Christus wil zijn voor nietige nieten en nullen in zichzelf. Hij die alles aangebracht heeft. Die toepassing van Zijn gerechtigheid is noodzakelijk. Niet een aanname door het verstand of het gevoel, nee, een toepassing, door Zijn Woord en Geest gewerkt in het hart. Dat dierbare geloove Christi, hetwelk verenigt met de Hem, die te kennen het eeuwige leven is. Dan mag er iets gezien worden van wat Hij is voor een slecht mens. Dat Hij alles is. Die de banier draagt boven tienduizend. Dat gaat gaat al het schoon der mensen ver te boven. En dan valt alles van de mens weg.