Tegenstanders van de kinderdoop beweren soms dat het verbond met Abraham alleen betekenis zou hebben voor het Joodse volk, en niet meer voor de christelijke gemeente van nu. Al heeft het verbond met Abraham een bijzondere betekenis voor het Joodse volk, de Bijbel maakt duidelijk dat dit verbond ook betrekking heeft op de nieuwtestamentische christelijke gemeente. Een duidelijk voorbeeld is de pinksterpreek van Petrus: ‘Want voor u (de Joden) is de (verbonds)belofte, en voor uw kinderen, en voor allen die veraf (d.w.z. uit de heidenvolken) zijn, zovelen als de Heere onze God ertoe roepen zal’ (Handelingen 2:39).
Ook Galaten 3 laat zien dat de gelovigen uit de heidenen worden ingelijfd in het verbond met Abraham, zie bijvoorbeeld Galaten 3:7-9: ‘Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn (Joden EN heidenen) Abrahams kinderen zijn …’ Verderop Galaten 3:29: ‘En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.’ Een ander Schriftgedeelte waaruit blijkt dat het verbond met Abraham niet alleen betrekking heeft op het Joodse volk maar ook op alle gelovigen uit de heidenen, is Romeinen 4:13-18.
Hier wordt Abraham de vader genoemd, niet alleen van de Joden, maar ook van alle gelovigen uit de heidense volken.Een opmerkelijke tekst die bevestigt dat de kinderen er voluit bij horen in Gods verbond, en dat zij daarom niet van de doop uitgesloten mogen worden, is 1 Korinthe 7:14. Hier gaat het over kinderen van echtparen van wie alleen de vader of de moeder gelovig is geworden. Zelfs van deze kinderen wordt gezegd dat zij niet ‘onrein’ (d.w.z. heidens, buiten het verbond) zijn, maar ‘heilig’ (d.w.z. toegewijd aan God, afgezonderd voor de HEERE evenals de verbondskinderen van het volk Israël).
Als deze kinderen ‘heilig’ worden genoemd, en dus toebehoren aan de HEERE, hoe kan men hen dan uitsluiten van de doop?Tegenstanders van de kinderdoop noemen nogal eens Markus 16:16: ‘Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.’ Zij menen dat de volgorde van geloof en doop die hier wordt genoemd per definitie onomkeerbaar is. Maar is dat terecht? Op zich wel als het gaat over het wereldwijze zendingswerk onder de heidenen. Daarover gaat het immers in de context waarin deze tekst staat (zie Markus 16:15). In het zendingswerk is het belangrijkste doel niet dat er zo veel mogelijk mensen worden gedoopt, maar dat zij tot geloof en bekering komen. Pas daarna worden zij gedoopt, want het heeft geen enkele zin om ongelovige heidenen ‘zomaar’ te dopen. Daarom is de volgorde in Markus 16:15: eerst geloof, dan doop. Ondertussen is het belangrijk om te begrijpen dat het in deze tekst helemaal niet gaat over (ongeboren) baby’s en andere kinderen die nog te klein zijn om te kunnen geloven. Wie denkt dat het hier wel zou gaan over de kleine kinderen (en dus dat ook de kleine kinderen eerst zouden moeten geloven voordat zij gedoopt mogen worden), komt in de problemen met het tweede deel van Markus 16:15. Daar staat immers: ‘… maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.’ Als dit ook zou gelden voor kleine (en ongeboren) kinderen, dan zou geen enkel klein kind zalig kunnen worden. Zij zijn immers nog te klein om te kunnen geloven. Maar dat wordt hier gelukkig niet bedoeld. Het gaat in Markus 16:15 over een zendingssituatie waarin heidenen tot geloof komen, niet over de situatie in een gevestigde christelijke gemeente. Daar worden de kleine kinderen evenals in het Oude Testament als vanzelfsprekend meegerekend met de ouders, en daar worden zij gedoopt voordat zij tot geloof kunnen komen.
Bron:
http://hervormdegemeentekatwijk.nl/wijk ... kinderdoop