Maar wat John net ook al zei, Jezus moet in ons beginnen en dan gaan wij pas zien hoe schuldig we zijn, maar we gaan nooit uit ons zelf naar God toe, wij kunnen ons zelf niet bekeren, maar dat neemt niet weg dat we Hem wel moeten zoeken!!
Denk jij niet dat het rechtvaardig van God zou zijn dat als wij sterven Hij tegen ons zou zeggen, Ik heb u nooit gekend???
Met kracht zou ik er op willen wijzen wat de nadere reformator Jacobus Koelman schreef in zijn Natuur en gronden des geloofs:
Ten zevende. Verwerpt de mening en inbeelding, dat u eerst in uw ziel een heilige gewilligheid, neiging of volvaardigheid moet zien en vinden om van alle zonden te scheiden, een uitwerpen van de beginselen van verdorvenheid, een bidden en smeken tot God, voordat u in Christus zou geloven en het genadeverbond tot zaligheid aan zou nemen, verwachtende dat God u in Christus genadig zal bezoeken en zegenen met Zijn zegeningen. Daaruit zou volgen dat men enig bewijs of bijzondere vrucht en uitwerking van Gods gunst ontvangen moest hebben, voordat men tot de beloften en het verbond komt, aangezien God buiten het genadeverbond geen gunstbewijzen geeft. Dan zou er zelfs genade tot de ziel gekomen zijn, eer de ziel in Christus ingeënt is. De invloeden van leven en van genade zouden in de ziel komen, voordat de ziel Christus Zelf aanneemt. De ziel zou vruchten dragen en een goede boom zijn voordat zij met Christus verenigd is en een goede boom wordt. Dit is uitdrukkelijk tegen de Schrift, Joh. 15:4-5; Matth. 7:18; 12:33,35. Dan zou men ook kunnen zien dat men dadelijk door God bemind is en in Zijn vriendschap staat, voordat men de Heere Jezus Christus aanneemt om verzoening en vereniging met God voor ons te maken. Neen, u moet in Christus geloven, ook al ziet u geen werkingen van Gods genade in uw ziel. De belangrijke grond van het geloof is het Woord van God. Zo was Abrahams geloof gebouwd op Gods Woord, Rom. 4:20-21. Het is niet nodig dat u in uw ziel eerst enige werkingen van goede genegenheid vindt om te geloven. De Heere roept u en nodigt u tot Christus en zo tot Zichzelf. Gelooft dan door Christus in God, 1 Petr. 1:21.
Ten achtste. Wacht u ervoor dit valse grondbeginsel in uw hart te houden, dat voordat u Christus aangrijpt, er een goede verhouding tussen uw zonden en uw droefheid over uw zonden moet zijn. Dit weerhoudt velen van het uitgaan van het geloof en het omhelzen van de Middelaar. Zij vinden niet zulke grote trappen van droefheid overeenkomstig de mate van de boosheid van hun zonden. Dit is geheel verkeerd en vals, want het is onmogelijk dat er een goede verhouding tussen uw zonden en uw droefheid over uw zonden zou zijn. Iedere ongerechtigheid en iedere overtreding heeft een soort van oneindigheid ten opzichte van het Voorwerp, de oneindige God, tegen Wie de zonde begaan wordt. Zo hoog kan de zielsdroefheid niet klimmen. Daarom dient u deze vier dingen te weten en goed te bedenken:
1. God behoudt Zich de vrijheid voor in welke mate Hij de gewetens van zondaren zal pijnigen, hetzij voor of na de bekering. De ene zondaar vervult Hij met groter trappen van schrik en benauwdheid en laat hem langer daaronder liggen als de andere. Dit is naar Zijn vrij welbehagen. Zie dit in de voorbeelden van Lydia, Zacheüs, Paulus, Mattheüs, de stokbewaarder en de Joden, Hand. 2:37.
2. God gebiedt nergens dat een zondaar eerst zulk een mate van droefheid verkrijgen zal, voordat hij zich tot Jezus wendt. Het eerste gebod voor een wederhorige ziel en een ellendig zondaar, die met God in vijandschap geweest is, is dat hij de Middelaar aan moet nemen en zo tot God moet komen door de Middelaar, 1 Joh. 3:23; Joh. 6:29.
3. God heeft niet meer welgevallen in een zondaar, die zeer neerslachtig en diep bedroefd over zijn zonden is, voordat hij de Heere Jezus aanneemt, dan Hij vermaak of welgevallen in hem had, voordat die droefheid in hem was. Al zijn schreien, bidden en treuren maken niet dat God hem niet aanziet als een vijand, als een rebel, als een verrader, terwijl hij nog weigert Christus aan te nemen.
4. Door en op het aannemen van Christus door het gelooft volgt de goede verhouding tussen de zonden en de droefheid. De droefheid van de zondares die met haar overvloedige tranen de voeten van Jezus waste, kwam niet voort uit een gezicht van haar zonden, voordat zij Christus door het geloof omhelsd had, maar daardoor dat de Heere Jezus zulk een snode en verachtelijke zondares als zij was aannam, Luk. 7:38. De oorzaak van haar bitter wenen was het gevoel dat de Heere haar vergaf en Zich over haar ontfermde. Zij zag de oneindige en onuitsprekelijke liefde van Christus en Zijn onbegrijpelijk ontfermen, waardoor Hij gereed was om haar verloste ziel te wassen en te reinigen. Daarna drukt zij haar liefde uit door wenen, Luk. 7:47-48. Daarom, houd u niet met zulke verkeerde gedachten op, maar ga in geloof tot Christus en Hij zal u tranen geven, die Hij in Zijn fles vergaderen zal.
Ten negende. Acht het geen vermetelheid of hoogmoed dat zo'n groot zondaar, die in zijn ziel niets anders dan zonde en ellende en wederspannigheid ziet, door het geloof uitgaat naar Christus om met Hem verenigd te worden en zo met God verzoend en van zonden genezen te worden. Veel zondaren zijn met deze valse mening behept dat het trotsheid, waan en vermetelheid zou zijn, als zij naar Christus gaan en hun zondige ziel in Zijn handen stellen, omdat zij zo snood zijn en niets kwaads in zich zien. De satan weet hierdoor veel goeds te verhinderen. Let daarom op de volgende dingen:
1. Het is geen vermetelheid of hoogmoed dat men Gods aangeboden gaven aanneemt en dat men Zijn gebod gehoorzaamt. Integendeel, het zijn trotse mensen die het gebod van God ongehoorzaam zijn, al doen zij dat onder een schijn van nederigheid. Petrus heeft hierin tweemaal gezondigd en een slecht voorbeeld gegeven. De ene keer zei hij tegen Christus: Heere! zult Gij mij de voeten wassen? Gij zult mijn voeten in der eeuwigheid niet wassen, Joh. 13:6,8. Een andere keer staat er van hem dat hij neerviel aan de voeten van Jezus bij het zien van een wonder. Hij riep uit: Heere! ga uit van mij, want ik ben een zondig mens, Luk. 5:8. De hoofdman over honderd en de Kananese vrouw deden beter. Zij beleden hun onwaardigheid en zij beoefenden het geloof. De hoofdman zei: Heere! ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zou inkomen, maar spreek alleenlijk een woord en mijn knecht zal genezen worden, Matth. 8:8. De Kananese vrouw zei: Ja Heere! doch de hondekens eten ook van de brokskens die er vallen van de tafel hunner heren, Matth. 15:27. De grootste nederigheid en de ware verlaging en ontlediging van zichzelf bestaat in het geloof in Christus, waardoor men alles in Hem zoekt.
2. Het is er ver van dat een ziel van Christus af zou moeten blijven, omdat de zonden allen nog in het hart leven en omdat men veel vijandschap, ongehoorzaamheid en wederspannigheid in zich vindt. Daarom moet men juist door het geloof tot Christus komen, opdat Hij de zondigheid geneze en wegneme. Het is alleen door de gelovige aanneming van Christus in het hart, dat enige zonde ten onder gebracht wordt. Want Hij is de enige Medicijnmeester, zoals Hij in het evangelie aangeboden wordt. Wie weigert Hem aan te nemen, begaat de grootste wederspannigheid. Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo'n grote zaligheid geen acht nemen? Hebr. 2:3.
3. Het is vermetelheid en waan, wanneer men de Heere Jezus aanneemt om vrijheid te hebben om te zondigen. Ook is het vermetelheid om in zonde te leven of te wandelen met de inbeelding dat Christus voor al zijn zonden betaald en voldaan heeft. Het is daarentegen een geboden plicht die God aan zondaren oplegt, dat een zondaar die niets als verkeerdheden in zijn hart vindt, de Heere Jezus omhelst om vriendschap tussen God en hem te maken en de zonde te genezen. Het einde der wet is Christus tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft, Rom. 10:4. De wet is onze tuchtmeester tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden, Gal. 3:24. Keert weder, zegt de Heere, gij afkerige kinderen, Ik zal uw afkeringen genezen, Jer. 3:22; Hos. 14:5.
Ten elfde. Wacht u ervoor om te denken en te geloven dat een zondaar te vroeg door het geloof tot Jezus kan gaan om alles van Hem en door Hem en omwille van Hem te ontvangen. Denk niet dat men eerst een tijdlang moet liggen onder het gewicht van de zonden en verbroken en verbrijzeld moet zijn. Denk niet dat men eerst zijn ledigheid, nietigheid en verloren staat een tijd moet voelen, voordat men een hartelijk en oprecht voornemen en vast besluit heeft om alle zonden met afgrijzen te verlaten. Voordat men Christus als Koning en enige Heerser wil gehoorzamen. Denk niet dat men zolang moet wachten totdat men een ernstig verlangen en een onverzadigbare dorst naar Jezus heeft. Denk niet dat men eerst zulk een dorst moet hebben die nergens door te lessen is dan door Christus alleen en die zulk een hoge achting van Jezus Christus voortbrengt, dat men alles niets zou achten ten opzichte van Christus. Dit is een valse mening en stelling. Op het eerste gezicht heeft dit een goede schijn, maar het is zeer schadelijk en hinderlijk voor velen, die de daad van het aanklevende geloof beoefenen. Het blijkt dat velen Christus niet met vrijmoedigheid op het woord van het gebod durven omhelzen en door Hem alle genade verzoeken en verwachten. Zij hebben de inbeelding dat de aanbieding niet terstond ingewilligd mag worden en dat Christus niet terstond omhelsd mag worden. Zij moeten naar hun gedachte, eerst een tijd onder de geest der dienstbaarheid gelegen hebben. Eerst moeten zij waarlijk verbroken en verslagen harten hebben. Eerst moeten zij behoorlijk gewond zijn door het gevoel van hun zonden. Eerst moeten zij gevoelig zijn voor Gods toorn en voor de onvermijdelijkheid daarvan. Bovendien moet zij oprechte voornemens tegen het kwade en tot het goede hebben met een zeer ernstig hongeren en dorsten naar Christus en Zijn toegerekende gerechtigheid. Deze zielen worden door deze mening zo verduisterd en als het ware door mist omringd, dat zij niet goed zien hoe zij nog bij Jezus komen. Zij vrezen dat het hun aan de behoorlijke voorbereiding ontbreekt. Derhalve denken zij dat de aanbieding van de beloften en van Christus met het gehele verbond nog niet tot hen komt. Zij denken dat zij te vroeg zouden komen om Christus tot hun Zaligmaker te omhelzen. Misschien hebben sommige predikanten hen daartegen gewaarschuwd. Ik hoop helder te spreken en deze hinderpaal van de beoefening van het geloof weg te nemen. Merkt daarom de volgende dingen op:
Ten eerste. Dit is zeker dat een zondaar te vroeg kan geloven dat hij door Christus in een staat van zaligheid is. Men kan zich te vroeg inbeelden en hopen dat men door de Zaligmaker zalig gemaakt zal worden, namelijk als men meent dat men door Christus zeker in de hemel en de heerlijkheid zal komen, terwijl men geen oog heeft voor een andere weldaad van Christus dan alleen voor de hemelse heerlijkheid. Men zoekt door Hem geen andere weldaden, die een ellendig zondaar ook nodig heeft en die ook voorgesteld worden in Christus. Hij beeldt zich te vroeg in dat hij door Christus zalig zal worden. Hij verwacht Christus niet en hij ziet niet naar Hem uit om verandering in zijn leven en praktijk te maken. Hij ziet niet naar Hem uit om een zodanige verzoening teweeg te brengen, waardoor hij met God in vrede komt en in vrede met Hem kan leven en wandelen. Hij neemt Christus niet aan en hij neemt zijn toevlucht niet tot Hem als tot een volkomen Zaligmaker, als hij niet tot Hem komt om geheel en volkomen door Hem zalig gemaakt en verlost te worden van allerlei kwaad, schuld en ellende, waarin hij verzonken is, Hebr. 7:25. Wanneer God Christus de Zaligmaker en de zaligheid in Hem aanbiedt, biedt Hij twee dingen aan. Hij biedt Christus aan om twee dingen te doen. 1. Hij biedt de zondaar verlossing van de schuld der zonde aan. Dat is: Hij biedt hem verlossing van de verbintenis tot straf aan. Zo biedt Hij hem de verzoening, vriendschap en vereniging met Hem door Christus aan. Daarom kreeg Christus Zijn Naam Jezus: Gij zult Zijn Naam heten Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden, Matth. 1:21. 2. God biedt Christus aan om zondaren te behouden en zalig te maken of te verlossen van de besmetting der zonde: Die Zichzelf voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelf een eigen volk zou reinigen, Tit. 2:14. Het bloed van Christus zal uw geweten reinigen van dode werken om de levende God te dienen, Hebr. 9:14. Wanneer een zondaar Christus niet tot die twee bedoelingen aanneemt, die neemt Hem in het geheel niet aan. Daarom kan men niet zeggen: Hij neemt Christus te vroeg aan. Wel kan men zeggen: Hij beeldt zich te vroeg in dat hij door Christus ten hemel gebracht zal worden. Hij troost zich te vroeg, want hij heeft nog niet in Christus geloofd. Hij heeft Hem nog niet omhelsd tot dat doel, waartoe Hij voorgesteld en aangeboden is.
Ten tweede. Een ziel kan Christus niet te vroeg aannemen en omhelzen en door Hem tot God gaan om vrede, genezing en zaligheid. Het is onmogelijk dat dat gebeuren zou, want God roept ieder zondaar heden tot Christus. Hij gebiedt ieder zondaar heden te komen, zonder uitstel of verontschuldiging. Nu moet hij komen, op deze dag der genade en zaligheid, Hebr. 3:7; 2 Kor. 6:2. God gebiedt zondaren nu Christus als een Middelaar te omhelzen en in Zijn Naam te geloven, 1 Joh. 3:23. Een zondaar kan Gods roeping niet te vroeg beantwoorden. Nu klopt de Heere aan hun hart. Zij moeten terstond openen. Toen de koning het volk tot de bruiloft van Zijn Zoon liet nodigen: Komt tot de bruiloft, alle dingen zijn gereed, was hij zeer toornig dat zij Zijn roeping en nodiging verzuimden en niet onmiddellijk kwamen, Matth. 22:28. Ook kan men niet te vroeg van onder Gods toorn, uit de vijandschap in een staat van vriendschap komen. Heden moet men daartoe komen. Men kan niet te vroeg komen tot de bekwaamheid en vatbaarheid om iets te doen dat God behagelijk is. Heden moet men trachten in een gestalte te zijn om een aangenaam gebed te doen, dat verhoord wordt. Dat kan niet te vroeg gebeuren. De Heere eist het nu en zonder enig uitstel. Maar het kan niet gebeuren zonder door het geloof tot Christus te lopen. Daarom kan men niet te vroeg in Christus geloven.
Ten derde. De aanbieding van Christus en van alle beloften en zegeningen in Hem geschiedt zowel aan degenen die niet verbroken van hart zijn, als aan degenen die het meest verbroken en verslagen van geest zijn. Niemand zal Christus aannemen als hij zijn ellende niet ter harte neemt. Toch is het ten allen tijde ieders plicht om Hem aan te nemen en tot Hem uit te gaan. Als iemand dan gewillig is, door een gezicht van zijn armoede, machteloosheid en rampzalige staat tot Christus te gaan, mag hij niet denken en niemand mag hem zeggen dat hij Jezus te vroeg kan aannemen tot verzoening en genezing. Het gezicht en gevoel van de ellende zonder enige instorting van genade en zonder een krachtige trekking van God drijft niet naar Christus om rechtvaardigmaking of heiligmaking te ontvangen. Integendeel, alle gedachten aan God buiten Christus verschrikken en drijven de zondaar van God af, zoals bleek bij Adam en Judas. Judas bleef echter onwillig om die vervloekte wegen van vijandschap te verlaten en tot Christus te komen. Christus zegt: Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader hem trekke, Joh. 6:44. Hoe meer men de uitwerkingen en vruchten van Gods rechtvaardigheid in het geweten voelt, hoe verder men van God afloopt. Totdat een ingestorte of ingeschapen besturing de zondaar dwingt om de aangeboden Christus te ontvangen. Als hij dan tot Christus komt en Hem aanneemt, kan hij nooit te vroeg komen en te vroeg in Hem geloven. (…)
Ten vierde. Het is waar dat degenen die de benauwde gewetens behandelen niet te geneigd moeten zijn om deze mensen te troosten en te verzekeren dat zij deel aan Christus hebben, dat de beloften des levens in Jezus Christus hun toekomen en dat zij zeker aangenomen zijn in het verbond der genade, want dat kan te vroeg gebeuren. Men handelt dan zoals een arts, die de zalf te vroeg op een gevaarlijk gezwel of een zweer smeert, zonder dat hij eerst ontsmettingsmiddelen gebruikt of de wond grondig zuivert. Hij zorgt er slechts voor dat er vel over de wond groeit, wat het leven van de patiënt alleen maar meer in gevaar brengt. Of men handelt zoals een dokter die in plaats van zuiverende dranken hartversterkingen en voedende middelen geeft, hetgeen sommige zieke lichamen tot verderf kan strekken. Een wijs geestelijk medicijnmeester zal een benauwde ziel en een overtuigde zondaar aan de Heere Jezus tot zuivering en genezing aanbieden. Er zijn echter vele onverstandige kwakzalvers en zielemoordenaars onder de geestelijke medicijnmeesters. Er is geen ander geneesmiddel, geen zalf of balsem te gebruiken, hetzij tot uitzuivering, hetzij tot heling, als Christus Zelf niet omhelsd wordt. Jezus Christus is de enige medicijn en de enige Medicijnmeester. Hij is en heeft alleen de balsem van Gilead. Men mag het niet één ogenblik uitstellen om de aangeboden Jezus aan te nemen. Maar het is wat anders als men iemand gaat verzekeren dat hij met Christus verenigd is. Dat kan men niet doen, voordat men de gevolgen ziet van de aanneming van Jezus tot vereniging. Hier kan een zondaar zelf de verzekering veel vroeger ontvangen dan een ander die kan toepassen. Want hetgeen voor anderen onzichtbaar is, is zichtbaar voor de mens zelf, 1 Kor. 2:11. Een zondaar kan een hartelijke gewilligheid en verlangende begeerte hebben om Christus te omhelzen en dadelijk te omhelzen zoals Hij in het evangelie voorgesteld wordt. Daardoor kan hij onder de meewerking van Gods Geest tot verzekering komen en geen ander oog dan dat van God kan het zien. Ik heb dit zo breed uiteen moeten zetten, omdat velen door deze verstrikkende gedachten opgehouden worden om rechtuit en terstond in geloof tot Christus te gaan, als zij hun ellende zien en wel tot Hem wensen te komen.
Heb je geen verbroken hart? Neem Jezus aan en je krijgt een verbroken hart! Maar blijf vooral niet weg van dat bloed, dáár moet je het zoeken en niet in jezelf!