Een voorbeeld daarvan. Dat is een logische vraag. Ook een vraag die enigzins lastig voor mij is, omdat de tijd een behoorlijk stuk achter mij ligt dat ik mij daar intensief in verdiepte. Na langere tijd vergeet je de details, en vooral de gevoelsmatige indrukken blijven hangen. Maar ja, gevoelsmatige indrukken zijn geen feiten.
Er zijn boeken vol geschreven met verhalen hierover, en bij een reformatorische boekhandel zul je zeker e.e.a. van vinden.
Ik heb even nagedacht over je vraag, en ben eens voor mijn boekenkast(en) gaan staan. Zo even een volledig overzicht geven is uiteraard onmogelijk, gezien de veelheid aan materiaal die hierover voor handen is, maar ik heb toch iets gevonden wat misschien een aardige illustratie vormt.
Ik zag een boekje staan met de titel
Leven en arbeid van ds. L. Boone. Laurus Boone was een Zeeuw die van 1860 tot 1935 leefde. Hij groeide op in Ledeboeriaanse kringen. In 1907 ging hij niet mee met de Vereniging waaruit de Gereformeerde Gemeenten ontstonden, en zo vormden zich de Oud-Gereformeerde Gemeenten.
In een studie van dr. H. Florijn -
de Ledeboerianen, Houten 1991 - heb ik wel eens opgevangen dat de Ledeboerianen te vergelijken zijn met de hedendaagse uiterste rechterflank in de gereformeerde gezindte, als je bijvoorbeeld kijkt naar aantal avondmaalsgangers. De hedendaagse Gereformeerde Gemeenten zijn veelal gematigder.
Wat in die kringen de manier van denken is, is: je wordt als goddeloos adamskind geboren, als vreemdeling van Gods beloften. Een goede illustratie daarvan vormt een voorval wat ik eens las. Ik citeer het even, aangezien ik het snel en gemakkelijk kon vinden:
Eens kwam hij [dat is ds. L. Boone] een paar jongens tegen die zeiden: "Dominee, wij hebben gehoord dat de duivel dood is." Hierop zei ds. Boone: "Jongens, dan mogen jullie allemaal je rouwkleed wel aantrekken, want het is van jullie allen je vader."
(A. Bel e.a., Predikanten en oefenaars, deel 2, Houten 1993, blz. 33)
Daarmee heb ik even een fundamenteel uitgangspunt duidelijk gemaakt die in die kringen gangbaar is.
Het eerst genoemde boekje - Leven en arbeid - is gedeeltelijk door ds. L. Boone zelf geschreven, en gaat over zijn eigen leven. Hij begint het eerste hoofdstuk op blz. 15 als volgt:
Waarde lezer, toen ik 21 jaar oud was, heeft de Heere Zijn eeuwige liefde aan mij geopenbaard. Van mijn zesde jaar af droeg ik het gevoel van dood een eeuwigheid al om. Want, als er iemand overleed of als het onweerde, dan was ik braaf. Maar was het weer voorbij, dan was ook mijn braafheid voorbij, en dacht ik ook niet meer aan sterven.
Op je zesde al bezet zijn met indrukken van dood en eeuwigheid. Dat is iets waarvan ik denk: daar kies je niet zelf voor.
Dit kom je in meer bekeringsverhalen tegen uit zwaar-bevindelijke kringen.
Ik citeer verder, selecterend van blz. 19-23:
Bekering
Die winter [van 1881] kwam de Heere mij overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. Op een middag las mijn vrouw een hoofdstuk uit de Bijbel, waarin voorkwamen deze woorden: 'Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden.' Dat ging zo diep in mijn hart dat ik in tranen wegsmolt, zodat het mij een bijblijvende zaak werd, en ik er werkzaamheid mee kreeg.
...
Hoe meer ik aan mijn ellende ontdekt werd, hoe onmogelijker het mij scheen om zalig te worden, wat mij menigmaal in het verborgene bracht. Ik zag mijn schuld en zonde zo klaar, al de schuld van mijn kindsheid af. O, wat een pak, en dat tegen zo'n rechtvaardige God!
...
Ik zocht mij te beteren en de wet te voldoen, maar daar kwam met kracht in mij op: 'Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.' Zodat de Heere mij deed zien, dat al mijn doen en laten blinkende zonde was.
Dus werd alles afgesneden. Ik werd ontbloot en in mijn schuld gesteld en ik dacht, dat er voor mij nooit meer doen aan was om zalig te worden. Ik was zo moedeloos, dat ik meende met een geopende consciëntie voor eeuwig verloren te moeten gaan.
Ik werd daar bepaald bij de aartsvader Jakob, die een ladder zag staan, die van de hemel tot op de aarde reikte. Die zag ik duidelijk in de Geest op mij staan, wat zo'n indruk op mij maakte, dat ik in een vloed van tranen wegzonk. Want hier had Jakob een belovend God; hij lag hier onder. Evenals Jakob werd ik gewaar, dat de Heere aan deze plaats geweest was en ik het niet geweten had; want ik kende de stem des Heeren niet, maar kwam weer in 't gemis.
...
Toen ik 's avonds naar bed ging, werd de ganse hel voor mij geopend. Ik zag klaar dat alles vuur en vlam was, en zag daarbij dat ik zelf op de rand stond, zodat mijn benauwdheid groot was. Daar zag ik de verdoemden liggen en hoorde ze kermen, en o, dat zou nu mijn lot ook zijn, en dat voor eeuwig! Dat bracht mij zover, dat ik het bed uitging, en riep en smeekte om genade, hoewel ik geen genade kende. De volgende nacht kreeg ik een gezicht dat de wereld verging, door vuur en vlam, en zag jezus op de wolken verschijnen. Ik stak mijn armen uit naar Hem en riep: 'Heere Jezus, ontferm U mijner!' Ik kreeg een zucht in mijn hart, uit hem wat ik drie dagen voelde.
...
Na verloop van drie dagen kwam ik in een eenzame plaats, namelijk in een schuur, om mijn hart uit te storten voor de Heere. Daar neergeknield, zag ik in de geest de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, waarop God Zich als Rechter aan mij openbaarde. O, dat recht; o, die heiligheid, die rechtvaardigheid Gods. Ik stond daar voor de vierschaar Gods door licht des Geestes in mijn consciëntie, met al de schuld van mijn jeugd, verborgen en openbare zonden, zodat ik zag dat al mijn zuchten, al mijn tranen, al mijn godsdienst en beloften alle tekort waren om aan Gods gerechtigheid te kunnen voldoen. Ik gevoelde zo'n liefde voor Gods recht, dat ik liever voor eeuwig zou worden verdoemd, dan dat God één deugd van Zijn recht zou krenken om mijnentwil. Ik kreeg een welgevallen in de straf van mijn ongerechtigheid, ik lag daar een ogenblik afgesneden van alles, en kon niets verwachten, als voor eeuwig verstoten te worden.
Maar zodra ik een welgevallen kreeg in de straf en dacht voor eeuwig verstoten te worden, daar, ja daar openbaarde Zich de Heere Jezus, als die medelijdende Hogepriester, en Hij zeide: 'Verlos hem dat hij in't verderf niet nederdale, Ik heb verzoening voor hem gevonden. Hij staat in Mijn beide handpalmen gegraveerd, en niemand zal hem er uitrukken, want Ik heb hem liefgehad met een eeuwige liefde, van voor de grondlegging der wereld.'
Zo werd ik in de tweede Persoon vrij verklaard en stond ik daar of ik nooit in Adam gevallen was.
Als ik dit lees, vind ik dit een indrukwekkend verhaal. Ik kan me uitermate goed voorstellen dat dit op veel mensen beslag legt, en dat het heel overtuigend overkomt.
Echter... als ik over dit soort dingen nadenk, komen er toch vragen bij mij op. En bepaald geen vragen van licht gewicht ook.
Neem nu bijvoorbeeld dat wat ds. Boone zei tegen die paar jongens die gehoord hadden dat de duivel dood was. Dat is wel een enorm contrast met de onbekommerde wijze waarop bijvoorbeeld Deuteronomium het steeds over
יְהוָה אֱלֹהֵינוּ (
JHWH Elohenu = JHWH, onze God) en
יְהוָה אֱלֹהֶיךָ (
JHWH Elohecha = JHWH, jouw/uw God) heeft. Nergens zie ik staan dat de duivel de vader is van bepaalde israëlieten. Die zelfde algemeenheid en onbekommerdheid kom ik tegen bij de apostelen. Of God onze God is, en Jezus Christus onze Heer, is blijkbaar helemaal niet afhankelijk van onze geestelijke staat. Terwijl dat wel een allesbeheersende positie inneemt in zwaar-bevindelijk denken.
Bij ds. Boone zie ik dat hij pas in Christus is, als Hij de vrijspraak door Christus bevindelijk ervaren heeft. Vóór die tijd loopt hij op de wereld rond als bloot natuurlijk schepsel, totaal buiten Gods genade en Gods verbond. Op die manier krijg je twee categoriën christenen in de kerk: de bekeerden die 'het' hebben en die eigendom van Christus zijn, en de onbekeerden die wel integer kerklid zijn en trouw naar de kerk komen maar die 'het' (nog) niet hebben en die het eigendom van Christus dus ook (nog) niet zijn. Als die laatsten overlijden, gaan ze naar de hel. En dan gaat mijn bezwaar niet over hun integriteit, want ik begrijp best dat de mens zondig is en dat hij Gods oordeel verdient. De spanning zit voor mij in het gegeven dat de Bijbel iets heel anders leert. Dat het niet gaat om je statische toestand, want daar spreekt de Bijbel niet over op de manier zoals in de zwaar-bevindelijke kringen gebruikelijk is. Maar dat we als mensen met een geweten, moeten leven overeenkomstig Gods verbond, en dat daarin blijkt of wij ware christenen zijn of niet. Inderdaad, we leven van genade, maar we hebben als wezens met geweten wel richtlijnen gekregen hoe we mogen leven in dienst van God.
Een zelfde tweedeling van de gemeente zie je ook in charismatische kringen, waarbij sommigen Gods Geest hebben, en anderen niet. Ook die tweedeling heeft bij theologen dezelfde vragen opgeroepen als dat ik zojuist schetste t.a.v. de bevindelijke tweedeling van de kerkelijke gemeente.
Ik herinner mij iemand, een vrij jong iemand, gereformeerd-vrijgemaakt kerklid, die eens zei: 'Gereformeerde Gemeente of pinkstergemeente, het is precies hetzelfde! Als ze horen dat je vrijgemaakt bent, hebben ze zoiets van 'Jij, en bekeerd?! Bwaahaha, dat kan niet!' en lachen ze om je.' Daar zit waarheid in. De bekeringsleer van beide groepen verschilt hemelsbreed. Maar in de nadruk op ervaring, het gevoel is de overeenkomst treffend.
Opvallend vind ik dat ds. L. Boone het constant over zichzelf heeft. Zijn verhaal is een echt ego-document. Zoiets viel mij ook eens op toen ik een verhaal las wat geschreven was door ds. L.G.C. Ledeboer. Het gaat vrijwel uitsluitend over het eigen ik. Dat herken ik van de apostelen in hun brieven ook niet terug. Dat leidt er onvermijdelijk toe dat mensen dan ook niet meer serieus te rade gaan bij de brieven van de apostelen voor hun geestelijk leven, maar dat de bekeringsverhalen het moeten doen. De Bijbel is in feite incompleet geworden bij een dergelijke visie, want die wordt dan als onbevredigend ervaren als men het daarmee alleen zou moeten doen.
Bovendien schuilt er ook een heel ander waarheidsbesef in het verhaal van ds. Boone. Een bijbeltekst is pas waar voor je, als Gods Geest daarmee iets persoonlijk in jou gedaan heeft. De Bijbel is dan niet meer waar zo zonder meer, al ontkent men die waarheid van de Bijbel dan niet.
Marnix schreef:en ik ben benieuwd naar waarom je zo zeker bent dat dit van God komt!
Daar ben ik helemaal niet zo zeker van, eerlijk gezegd. Dat gevoel had ik als ik dergelijke verhalen las, dat ik daar niet omheen kon. Echter, die discrepantie met wat de Bijbel mij leert heeft mij daaraan doen twijfelen.
Nee, verklaren waar dit soort dingen allemaal vandaan komen blijft moeilijk. Ik denk dat een bepaalde menselijke overtuiging hierin vrij beslissend is. Maar ik sluit niet uit dat er meer bij gekomen is, gezien het sterk metafysieke karakter van de ervaringen.