jas schreef:Divrei Shmuel schreef:jas schreef:Deut.10:12 ;Nu dan, Israël! wat eist de HEERE, uw God van u dan den HEERE, uw God, te vrezen, in al Zijn wegen te wandelen, en Hem lief te hebben, en den HEERE, uw God, te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel;
Dit geldt niet voor dieren, noch voor de volken, maar het aangesproken Israel in de 1e plaats. Israel wekt door het haar gebodene op tot jaloersheid. Terecht dat de volken ook zo'n relatie als voorgeschreven willen hebben. Op hun beurt mogen zij volgens Paulus Israel weer tot jaloersheid wekken. Dat is echter geen wedstrijd waarbij anderen moeten sneuvelen, dat is egoistische jaloezie. En wat G-d voor verbonden/banden met Engelen, dieren, etc. heeft, komt ons niet toe, "de verborgen dingen zijn voor G-d".
Sam
Dus het geldt ook alleen voor de Joden als de Farizeën aan Jezus vragen wat het grootste gebod is? Jezus geeft dan nl. als antwoord diezelfde tekst uit Deut. Maar Hij zegt er toch echt niet bij dat dit alleen voor Israël geldt. Daarom is duidelijk dat het voor elk mens geldt. En daardoor is ook duidelijk dat het woord ziel in een tekst als deze slechts van toepassing is op de mens. En daaruit volgt, dat het woord ziel in gebruik tot de mens niet hetzelfde betekent als het woord ziel bij het dier.
Hij spreekt hier tot de Joden! En heeft ook tijdens Zijn optreden duidelijk gezegd:
Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis van Jiesrael (Matth.15:24)
Aan Zijn leerlingen geeft Hij bij Zijn hemelvaart pas de opdracht de boodschap aan de volkeren te verkondigen:
Ga dan heen, onderwijs al de volken (Matth.28:19a)
In tegenstelling tot wat Hij hen voor die tijd opdroeg:
U zult niet heengaan op de weg van de volkeren, en u zult niet ingaan in enige stad der Samaritanen. Maar ga veel meer heen tot de verloren schapen van het huis van Jiesrael. (Matth.10:5,6)
Dit alles werd reeds geprofeteerd:
En nu zegt HASJEM, Die Mij Zich van moeders buik af tot een Knecht geformeerd heeft, dat Ik Ja'akkov tot Hem weerbrengen zou; maar Jiesrael zal zich niet verzamelen laten; nochtans zal Ik verheerlijkt worden in de ogen van HASJEM, en Mijn G-d zal Mijn Sterkte zijn. Verder zei Hij: Het is te gering, dat U Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Ja'akkov, en om weer te brengen de bewaarden in Jiesrael; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der volken, om Mijn verlossing te zijn tot aan het einde der aarde. (Jes.49:5,6)
Wie heeft onze bericht geloofd, en aan wie is de Arm van HASJEM geopenbaard? (Jes.53:1)
Sam