DE TABERNAKEL...

De Archiefkast van het Forum. Oude discussies zijn hier nog eens na te lezen.

Moderator: Moderafo's

Gerda
Verkenner
Verkenner
Berichten: 23
Lid geworden op: 16 feb 2003 15:03

DE TABERNAKEL...

Berichtdoor Gerda » 02 mar 2003 13:50

Ik las laatst het verhaal van de tabernakel. Hoe hij opgebouwd moest worden.
Toen ik dat las (Exodus 36 e.v.) stond ik versteld van de hoeveelheid materiaal (duizenden kilo's).
Maar wat ik me daarna afvroeg:
:?: Hoe vaak en hoe werd die tabernakel verplaatst?! :?:
Het volk Israel zwierf namelijk in de woestijn en de tabernakel kon je niet laten staan...
Dag aan dag draagt Hij ons

Gebruikersavatar
Maranatha
Sergeant
Sergeant
Berichten: 264
Lid geworden op: 17 feb 2003 17:22
Locatie: Papendrecht
Contacteer:

Re: DE TABERNAKEL...

Berichtdoor Maranatha » 02 mar 2003 13:56

Gerda schreef:wat ik me daarna afvroeg: Hoe vaak en hoe werd die tabernakel verplaatst?! Het volk Israel zwierf namelijk in de woestijn en de tabernakel kon je niet laten staan...

Lees maar in Numeri 3. Daar wordt beschreven hoe de tabernakel werd vervoerd. Alleen de stam van levi was verantwoordelijk voor het vervoer. Zij waren als enige stam gelegerd rondom de tabernakel en hadden de zorg over de tabernakel.
Deuteronomium 6:4
Hoor, Israel: de HERE is onze God; de HERE is een!

Simson

Berichtdoor Simson » 02 mar 2003 13:56

Hij werd in losse delen ver plaatst.
De levieten mochten alleen alles van de eredienst dragen en de rest werd verdeeld over het volk.

Belangrijker zijn de bezwaren, ontleend aan het transport. Volgens Num. 7, 1-9 droegen de Kehathieten de heilige gereedschappen op de schouders, maar werd het overige op wagens vervoerd. Hiertoe hadden de stamvorsten zes, ieder met twee runderen bespannen wagens beschikbaar gesteld. Van deze wagens waren de twee, welke aan de Gersonieten toebetrouwd werden, voldoende voor de tapijten, voorhangsels en toebehoren. Lang niet voldoende echter waren de vier, waarover de Merarieten gesteld en welke voor het houtwerk en de metalen bestemd waren. Om deze te transporteren, moeten de Merarieten nog wel twintig wagens gehad hebben, terwijl het zeer questieus is of de wegen op het schiereiland Sinaï voor zwaar beladen wagens geschikt waren. -



Mzzl,
Simson
Laatst gewijzigd door Simson op 02 mar 2003 14:56, 1 keer totaal gewijzigd.

Gebruikersavatar
Maranatha
Sergeant
Sergeant
Berichten: 264
Lid geworden op: 17 feb 2003 17:22
Locatie: Papendrecht
Contacteer:

Berichtdoor Maranatha » 02 mar 2003 14:36

Simson schreef:Hij werd in losse delen ver plaatst.
De levieten mochten alleen alles van de eredienst dragen en de rest werd verdeeld over het volk. Dacht ik tenminste.

Mzzl,
Simson

Waar staat dat, want aan "dat dacht ik" hebben wij niets. Voor hetzelfde geld spelt je ons maar wat op de mouw.
Deuteronomium 6:4

Hoor, Israel: de HERE is onze God; de HERE is een!

Simson

Berichtdoor Simson » 02 mar 2003 14:52

okey zal even zoeken voor je
Mzzl,
Simson

Simson

Berichtdoor Simson » 02 mar 2003 14:54

Hier heb je alle info die ik heb:
Tabernakel

Tabernakel, van het Lat. tabernaculum, tent, hut, in de Staten Vert., in het voetspoor der Vulg., de naam van de tent der getuigenis of der verzameling, waarin de Bondsark bewaard werd, Hebr. 'ohel mô`ed Luther: Hütte des Stifts (Lev. 17, 4. Num. 16, 9 e.e.).,- De Tabernakel en toebehoren worden in Exodus twee malen beschreven, H. 25-27. 30. Volgens deze overlevering was hij het werk van het ganse volk, waarbij een ieder met grote blijmoedigheid de vereiste materialen leverde (H. 25, 1 vv. 35, 4 vv. 20 vv. 36, 4 vv. 38, 21 vv.), terwijl het benodigde zilver verkregen werd door een algemene, hoofdelijke heffing (30, 11 vv. 38, 25 vv.) en voorts alle zaakkundigen, zelfs de vrouwen, bereidwillig hun medewerking verleenden (28, 3. 31, 6. 35, 10. 25 v. 36, 2. 4. 8. 39, 42 v.).

# Le 17.4 Nu 16.9 25.1 35.4,20 36.4 30.11 28.3 31.6 35.10,25
# Nu 36.2,4,8

Voorts legt de gewijde overlevering groten nadruk op de omstandigheid, dat de gehele woning Gods tot in de kleinste bijzonderheden niet gebouwd was volgens een menselijk plan, maar volgens den wil en de aanwijzing Gods; tengevolge waarvan zij een heilige woonstede was, beantwoordende aan de hoge Majesteit Gods. Zelfs zag Mozes op den Sinaï een model van den tabernakel met toebehoren (Ex. 25, 9. 40. 26, 30. 27, 8); dat dit model een afbeelding van de hemelse woonstede Gods zou zijn, is een opvatting van de latere Joden, welke o. a. voorkomt in den Brief aan de Hebreërs (vgl. vooral H. 8, 5).

# Ex 25.9,40 26.30 27.8 8.5

- Voorts lezen wij dat twee ervaren arbeiders, Bezaleël (zie Art.) en Aholiab, door God tot deze taak uitverkoren en met Zijn Geest vervuld werden (Ex. 31, 1 vv.), alsmede dat Hij allen arbeiders Zijn Goddelijke wijsheid verleende (28, 3. 31, 6. 36,
2). Het heiligdom werd volgens Ex. 19, 1 en 40, 2 gebouwd tussen de derde maand van het eerste en den nieuwjaarsdag van het tweede jaar na den uittocht uit Egypte, waarvan echter de 40 dagen van Mozes' verblijf op den Sinaï moeten worden afgetrokken. -

# Ex 31.1 28.3 31.6 36.2 19.1 40.2

Het Heiligdom - een draagbare tent - bestond uit het gebouw, de eigenlijke woonstede Gods (Ex. 25, 8 e.a.), en een voorhof, dat het aan alle kanten omringde. Het gebouw was een langwerpig vierkant en vervaardigd van 48 stijlen of planken (kéresch; Sept. styloi; bij Philo en Joseph. kiones) van sittimhout (zie Art. Acacia, Acasiënhout. Blz. 24), ieder 10 ellen lang en 1« el breed. Twintig stonden er aan de Noordzijde; even zovele aan de Z. zijde; zes aan den W. kant; de O. zijde, die den ingang vormde, was open. De hoogte was 10 ellen, de lengte van de beide zijkanten ieder 30 ellen, van den achterkant 12 ellen.

# Ex 25.8

De dikte van de stijlen of berderen wordt niet opgegeven; volgens Josephus (Ant. 3, 6, 3) was zij 4 vingers, volgens de juistere, latere Joodse overlevering (Raschi) één el. De inwendige ruimte was 30 ellen lang en 10 ellen hoog en breed; de breedte van de achterzijde bedroeg 12 ellen, waarbij dus 2 ellen overschoten, welke ingenomen werden door de aangrenzende berderen, zodat deze dus één el dik moeten geweest zijn. Aan het benedeneinde had ieder berd twee houvasten of pennen (Hebreeuwse
t. jadôth), met welke zij in voetstukken (Hebr. 'adanîm; Gr. baseis), ieder vervaardigd van een talent zilver (38, 27), vastgezet werden. Hoe de berderen in den grond vaststonden, weten wij niet. De pilaren, waaraan de Voorhangsels van den ingang en van het Voorhof opgehangen waren, hadden ieder een voetstuk - van houvasten of pennen lezen wij hierbij niet -; zij moeten dus op de ene of andere wijze in den grond bevestigd zijn geweest. Sommigen menen, dat de voetstukken, anderen dat - althans bij de berderen - de pennen in den grond bevestigd waren; volgens de eerste geleerden zullen de zilveren en koperen voetstukken spits toelopende pennen geweest zijn, welke in den grond geslagen werden en van boven een opening hadden, waarin de voet van den pilaar sloot.

Het beroep op Job 38, 6 gaat echter niet op. Ook moeten de zilveren voetstukken tot versiering van het heiligdom gediend hebben, zodat zij niet geheel in den grond verborgen kunnen geweest zijn (vgl. ook Ex. 30, 16). Op grond van Hoogl. 5, 15, waar voor de gouden voeten van wit marmeren pilaren dezelfde Hebr. uitdrukking gebezigd wordt, heeft men bij de zilveren en koperen voetstukken aan lage en dus voor de hoogte van het gebouw niet in aanmerking komende, iets vooruitspringende onderstellen te denken, welke den vorm van voetstukken hadden. Ook de voetstukken van de Egyptische pilaren zijn zeer laag, terwijl ook Hoogl. 5, 15 zeer lage voetstukken veronderstelt. -

# Job 38.6 Ex 30.16 So 5.15,15

Veel aannemelijker is de andere voorstelling, dat de pennen niet alleen dienden om de berderen met de voetstukken te verbinden maar ook om de laatste in den grond te bevestigen. De zilveren voetstukken waren dan waarschijnlijk vierkante platen met een groot gat in het midden, waar de pennen of nagels doorgestoken werden.

De pilaren, waaraan de Voorhangsels van den ingang en van het Voorhof hingen, moeten in elk geval van onderen smal toegelopen hebben en -in den grond bevestigd zijn geweest door middel van de gaten der zilveren voetstukken: Dit kan op dezelfde wijze met de berderen geschied zijn, met dit verschil, dat hierbij, vanwege den meerderen omvang, twee voetstukken waren en het berd dus twee penachtige einden had. Hiermede komt overeen het bericht Ex. 40, 18, volgens hetwelk, bij de oprichting des Tabernakels, eerst de voetstukken geplaatst, daarna de berderen of stijlen opgesteld en eindelijk de richels aangebracht werden. -

# Ex 40.18

Ieder berd had aan de buitenzijde gouden ringen - hoeveel wordt niet gezegd -, welke dienden om de lange, van sittimhout vervaardigde richelen door te steken, ten einde aan het losse gebouw vastheid te geven. Daar de middelste richel langs de gehele lengte van den zijwand liep (Ex. 26, 28) en er van 5 richelen sprake is, waren de onderste en bovenste beide zeker in tweeën gedeeld en liepen zij in het midden iets over elkaar; ook waren zij iets boven elkaar aangebracht, zodat elk berd drie ringen had. De berderen en richels waren met dunne gouden platen bekleed; de berderen niet slechts in- maar ook uitwendig.

# Ex 26.28

- De woning was bedekt met vier kleden of tapijten. Het onderste was zeer prachtig en wordt de "woning" of "tabernakel" genoemd (Ex. 26, 1. 6. 12. 13. 35, 11 e. e.). Het bestond niet uit één stuk maar uit 10 tapijten of banen (Staten Vert. gordijnen), ieder 28 ellen lang en 4 breed, was geweven uit getweend wit byssus-garen (de grondstof) en uit purperblauw, purperrood en karmozijnrood garen en met afbeeldingen van Cherubs doorwerkt (zie de Artt. Cherubs. Katoen. Kleuren. Purper. Scharlaken). Dit tapijt was weer in twee delen verdeeld, elk bestaande uit 5 tapijten, zodat men in het geheel twee grote tapijten had, ieder 28 ellen lang en 20 breed. Zij waren aan den zoom, tegenover elkaar, voorzien van 50 purperblauwe lissen (in het geheel dus
100) en door middel van gouden haken, welke in de lissen waren gehecht, zo uitgespreid over de woning, dat het midden van het grote tapijt kwam te liggen ter plaatse waar de twee delen aan elkaar verbonden waren, juist boven het binnenste Voorhangsel. Het tapijt hing aan de buitenzijde der woning naar beneden, aan iedere zijde 9, aan het achtereinde 10 ellen.

# Ex 26.1,6,12,13 35.11

Dat het op een bijzondere wijze aan de woning was vastgemaakt, zegt de tekst niet. Het tweede dekkleed hield het strak genoeg om elke bevestiging overbodig te maken. -

Het tweede dekkleed (Staten Vert. gordijn) was geweven van geiten- of kameelhaar (35, 26) en was waarschijnlijk zwart of zwart en wit, niet uitsluitend wit (Bähr), daar de gewone kleur ener tent, zoals het kleed in Ex. 35, 26 heet, zwart of zwart en wit was. Dit kleed bestond uit 11 tapijten of banen, ieder 30 ellen lang en 4 breed, maar wederom zo, dat 6 en 5 tapijten afzonderlijk aan elkaar genaaid waren, en het ene stuk 20, het andere 24 ellen breed was en beide 30 ellen lang waren. De stukken waren, evenals die van het eerste kleed en ter zelfder plaats, met lusjes, welker stof en kleur niet meegedeeld wordt, en koperen haakjes verbonden. Hierbij zij herinnerd, dat het uit 6 tapijten bestaande bredere stuk over het Heilige hing; het 6de was aan den ingang omgeslagen, zodat het nog 2 ellen breed maar dubbel lag; deze omslag moest het inscheuren voorkomen en verhoeden, dat het niet te spoedig door den wind opgelicht werd.

# Ex 35.26,26

De verbinding door middel van de lissen en haken was niet vlak boven de verbinding van het eerste of onderste kleed, maar iets naar achteren. Dit kleed hing aan den achterkant 11 ellen, aan de lengtezijden 9 ellen naar beneden, zodat het hier minstens nog een el van den grond verwijderd was en evenzo veel langer was dan het onderste kleed (Ex. 26, 13). Aan den achterkant was het 2 ellen langer dan dit. Het was door middel van koperen pennen en sterke zelen (27, 19. 35, 18. 38, 20. 31 die van den "tabernakel" in tegenstelling met die van het voorhof) aan den grond vastgemaakt en liep aan de lengtezijden zowel als aan den achterkant naar alle waarschijnlijkheid niet loodrecht maar, als bij een tent, schuin naar beneden. Over het geiten-haren kleed lag een kleed van rode ramsvellen - het derde -; ten einde het tweede tegen het weer te beschutten; en daarover - het vierde - een overdekking van tachasch- huiden (zie Art. Das. Blz. 381 v.). Beide kleden worden niet nader omschreven; het Hebr. woord (mikhseh) duidt het dak van de ark van Noach (Gen. 8, 13) en voorts kleden aan, waarin voorwerpen gewikkeld werden (Num. 4,
8. 10 vv.). Volgens Ex. 40, 19. Num. 4, 25 waren deze beide dekkleden niet zo groot als het geitenharen kleed en dienden als dak, misschien iets vooruitspringende en naar boven spits toelopende.

# Ex 26.13 27.19 35.18 38.20,31 Ge 8.13 Nu 4.8,10 Ex 40.19
# Nu 4.25

- Onder de verbinding van de beide delen van het onderste dekkleed, dus 20 ellen van den ingang en 10 van den achterkant, was een Voorhangsel (Hebr. parócheth d.i. scheiding). Het was van dezelfde stof, kleur en maaksel als het byssus-kleed en hing door middel van gouden haken aan vier, op zilveren voetstukken rustende sittimhouten, vergulde pilaren of kolommen. Ieder voetstuk was vervaardigd van een talent zilver (Ex. 38, 27), waaruit men terecht heeft afgeleid dat hun omvang de helft van een berd bedroeg; of zij rond, dan wel cilindervormig of vierkant waren, wordt niet gezegd; de uitdrukking "pilaar of kolom" past op elken vorm; voor een vierkanten vorm pleit, dat de Tabernakel volstrekt geen ronde vormen kent. -

# Ex 38.27

Aan den ingang der woning, de O. zijde, was een tweede Voorhangsel, masakh geheten, van dezelfde stof, maar zonder afbeeldingen van Cherubs. Het hing aan 5 vergulde, sittimhouten pilaren met koperen voetstukken. Ook aan deze pilaren waren gouden haken bevestigd, welke door gouden staven of roeden (Hebr. chaschukîm; Ex. 36, 38 Stat. Vert. "banden") verbonden waren, waaraan dan dit Voorhangsel hing.

# Ex 36.38

Ewald en Dillmann willen aan ringen gedacht hebben, welke als kransen de pilaren versierden. In elk geval was het doelmatiger, dit Voorhangsel, dat dikwijls moest geopend worden, niet, als dat, hetwelk het Heilige van het Heilige der Heiligen scheidde, direct in de haken op te hangen, maar aan een staaf of roede, zodat het bij het in- en uitgaan gemakkelijk kon heen en weer geschoven worden. Uit Ex. 36, 38 schijnt tevens te volgen, dat deze pilaren aan den ingang niet, zoals volgens H. 26, 37 schijnt, in hun geheel, maar dat alleen de kapitelen met goud overtrokken werden. -

# Ex 36.38 26.37

Achter het binnenste Voorhangsel was een ruimte 10 ellen lang (diep), breed en hoog, dus een zuiver kubiek - het Heilige der Heiligen geheten. Hier stond, waarschijnlijk in het midden, niets anders dan de Ark des Verbonds met de Cherubs (zie Artt.).

Voor het binnenste Voorhangsel was het Heilige, even breed en hoog maar 20 ellen lang. Het bevatte 1. de Tafel der Toonbroden (zie Art.), staande niet in het midden der lengte maar tamelijk ver naar achteren, aan den N. kant, dus rechts wanneer men het Heilige binnentrad; 2. de Luchter met zeven armen (zie Art.), vlak tegenover de Tafel der Toonbroden, aan den Z. kant, dus links wanneer men het Heilige binnentrad; en 3. het Reukaltaar (zie Art.), midden tussen den Luchter en de Tafel der Toonbroden, vlak voor de Ark des Verbonds, waarschijnlijk niet op één lijn met den Luchter en de Tafel, maar iets meer naar achteren, in de richting van het Voorhangsel. -

Het Voorhof, hetwelk den Tabernakel van alle kanten omringde, was een open ruimte 100 ellen lang, 50 breed, ingesloten of omtuind door 20 - sittim? - houten pilaren aan elk der lange en door 10 aan elk der brede kanten (Ex. 27, 9 vv.). Zij waren 5 ellen hoog, stonden even zover van elkaar; de kapitelen waren met zilver overtogen; de voeten hadden koperen onderstukken.

# Ex 27.9

Over de zilveren haken aan de kapitelen (Ex. 27, 10. 17. 38,
10-12. 17. 28) lagen zilveren dwarsstaven, waaraan gordijnen van getweend wit byssus bevestigd waren, welke van onderen door middel van koperen pennen en strikken aan den grond vastgemaakt waren (Ex. 27, 19. 35, 18. 38, 20. 31. 39, 40. Num. 3, 37. 4,
26. 32). Aan den O. kant, waar de ingang was, waren de gordijnen aan elken hoek niet breder dan 15 ellen, zodat in het midden een opening bleef van 20 ellen, welke als ingang diende. Deze ingang was gesloten door een voorhangsel van dezelfde stof en hetzelfde maaksel als dat, hetwelk het Heilige van het Heilige der Heiligen afscheidde; het hing aan verzilverde houten staven (Ex. 38, 19), welke op zilveren haken rustten en aan 5 pilaren bevestigd waren. -

# Ex 27.10,17 38.10-12,17,28 27.19 35.18 38.20,31 39.40 Nu 3.37
# Nu 4.26,32 Ex 38.19

De plaatsing van het ganse Heiligdom was overeenkomstig de vier hemelstreken, zodat de ingang en voorkant naar het Oosten, de achterkant naar het Westen en de beide lengte-zijden naar het Noorden en Zuiden gericht waren.

Volgens de overlevering (zie beneden) stond het in het midden des legers. De Tabernakel zelf stond echter zeker niet midden in het Voorhof, maar meer naar den Westkant, en wel hoogstwaarschijnlijk zo dat, gelijk reeds Philo meende, de achterkant der woning even ver van de omheining van het Voorhof verwijderd was als de beide lengte-zijden, n.l. 20 óf, de stijlen er afgetrokken, 19 ellen. Voor den ingang des Tabernakels bleef dientengevolge een open ruimte over, 50 ellen lang en breed; de ganse verdeling was dus zuiver symmetrisch. In het midden van deze ruimte stond op één lijn met de Ark des Verbonds en het Reukaltaar het Brandofferaltaar (zie de Artt. Altaar. Brandofferaltaar).

Tussen dit en den Tabernakel zelf stond, waarschijnlijk iets naar het Zuiden, het koperen Wasvat (zie Art.). -

De Symboliek van den Tabernakel is zeer eenvoudig en schoon. Zijn bestemming is neergelegd in het woord Ex. 25, 8 "zij zullen mij een heiligdom maken, dat ik (Jehova) in het midden van hen wone." De Tabernakel was dus de woonstede Gods in het midden Zijns volks. Dit volk bestond uit nomaden, dientengevolge was de Tabernakel een "vervoerbare tent"; hij was de woning Gods, dientengevolge had hij den vorm van een tempel, waarin tevens de verwachting van een constante vestiging in het H. Land uitgedrukt was. Aan de idee van tempel beantwoorden de vierhoekige vorm, de vergulde houten wanden, het platte dak, de pilaren of kolommen aan den ingang, alsmede de plaatsing, krachtens welke het Heilige der Heiligen altijd naar het Westen en de ingang naar het Oosten lag - waarschijnlijk niet, zoals Josephus wil (Ant. 3, 6, 3), opdat het licht der opgaande zon in het heiligdom zou schijnen, want de ingang was bedekt, maar omdat bij de Semieten de Oostkant de voorkant was. -

# Ex 25.8

De in het midden van Israël wonende God was intussen een heilig God, wiens heiligheid ook in het verkeer met Zijn volk openbaar werd -; vandaar het Voorhof, het Heilige en Heilige der Heiligen, van welke eerst de laatste, binnenste ruimte de plaats Zijner hoge tegenwoordigheid was (vgl. de Artt. Ark des Verbonds. Blz. 130. Cherubs. Blz. 332 v.), waar de Hogepriester eenmaal 's jaars met Jehova verkeerde, terwijl het Heilige bestemd was voor de Priesters en het Voorhof voor het volk, - de drie trappen van wederkerige toenadering van Jehova en Israël. Aan deze symboliek beantwoorden de N.T.ische toespelingen op het O. T.ische heiligdom. Als de woonstede Gods te midden Zijns volks was het eensdeels een profetisch type van Hem, in wien de volheid Gods lichamelijk woonde (Joh. 1, 14. 2, 19. 21. Kol. 1,
19. 2, 9), anderdeels van den uit levende stenen bestaanden geestelijken tempel Gods, de gemeente van Christus (1 Kor. 3, 16 vv. Eph. 2, 21. 1 Petr. 2, 5).

# Joh 1.14 2.19,21 Col 1.19 2.9 1Co 3.16 Eph 2.21 1Pe 2.5

En voor den auteur van den brief aan de Hebreërs was het Heilige zelfs een type van den O.T.ischen tijd en van de onvolkomenheid der O.T.ische Gods- openbaring (H. 9, 8 vv.). -

# Re 9.8

Aan de bestemming der drie delen beantwoorden ook de tot de oprichting aangewende stoffen. Hoe meer men de plaats van Gods tegenwoordigheid naderde, des te kostbaarder werden de stoffen, des te kunstiger het werk. In het Heilige der Heiligen waren de troon der genade en het overtreksel der Ark van zuiver goud; van goud was alles wat tot de Ark behoorde ; van goud het overtreksel der stijlen, richels en pilaren, de ringen aan de stijlen, de haken aan de pilaren, de spangen aan het byssus-kleed; alleen de voetstukken der stijlen en pilaren waren van zilver. In het Heilige was alleen van zuiver goud het overtreksel van die voorwerpen, welke het nauwst met het Heilige der Heiligen samenhingen: de Tafel der Toonbroden, het Reukaltaar en de Luchter; overigens is, even als in het Heilige der Heiligen, gewoon goud gebruikt en bij de voetstukken zilver; van de pilaren aan den ingang waren alleen de haken van goud, de kapitelen en roeden verguld, de voetstukken van koper.

Voor het Voorhof is volstrekt geen goud gebruikt; alles was van zilver; de voetstukken waren allen van koper evenals de spangen van het geiten-haren dekkleed en de pennen, waarmee het eerste en de laatste in den grond bevestigd waren. -

In het Heilige der Heiligen waren het binnenste dekkleed en het Voorhangsel van kunstig geweven werk, met Cherubs; in het Heilige was het Voorhangsel aan den ingang van geborduurd werk, zonder Cherubs; insgelijks van geborduurd werk was het Voorhangsel, dat tegenover het aangezicht des Heeren was. Bij de vier dekkleden nam insgelijks de kostbaarheid der stof af. -

Ook bij de maatverhoudingen valt ons een dergelijke afdaling op. De kubieke vorm van het Heilige der Heiligen, de meest regelmatige vorm, beantwoordden, krachtens deze hare regelmatigheid, het meest aan de idee van een volkomen woning Gods: Het Heilige, eens zo lang als breed, even breed en hoog, kwam den kubieke vorm het meest nabij. Het Voorhof eindelijk gaf weer iets minder den indruk van regelmatigheid dan het Heilige; wel was zijn grondvlak ook een rechthoek, eens zolang als breed, maar daar het open was, viel hierbij de indruk der gelijkmatigheid van de breedte en hoogte weg.

- Wat de afzonderlijke getallen. betreft, zij hier voornamelijk herinnerd aan de betekenis van het getal tien. Het was de signatuur der volledigheid, der volkomenheid (zie Art. Getallen
5. Blz. 678). Dientengevolge was het Heilige der Heiligen 10 ellen lang, breed en hoog; het Heilige 10 ellen breed en hoog en 2 X 10 ellen lang; het Voorhof 10 X 10 ellen lang en 5 X 10 ellen breed. Voorts bestond de lengte-zijde der woning uit 2 X 10 stijlen, het byssus-tapijt uit 10 stukken of banen; stonden op de lengte-zijden des Voorhofs ieder 2 X 10, op de breedte-zijden ieder 10, te samen om het Voorhof 8 X 10 pilaren of kolommen. desgewenst denke men ook aan de lengte van het geiten-haren kleed (3 X 10 ellen), aan de 5 X 10 haken en aan de 10 X 10 lissen, welke de beide delen van het byssus en geiten-haren dekkleed verbonden.

Elke andere getallensymboliek is minstens twijfelachtig, zo niet geheel ongegrond. Aan het getal drie beantwoorden de indeling des gansen heiligdoms, de lengte der woning (3 X 10 ellen) en het aantal gereedschappen van het Heilige; het getal vier is zichtbaar in den vierhoekigen vorm, in het aantal dekkleden, in de stoffen en kleuren van het byssus-kleed en van het Voorhangsel, in de breedte van de stukken van het byssus en geiten-haren kleed (4 ellen). Dat drie hierbij de signatuur Gods, vier die der wereld als het toneel van Gods openbaring of van het Rijk Gods zou zijn enz. enz. is niet met een beroep op de H. Schrift te bewijzen (zie Art. Getallen 7. Blz. 679 vv.). De keus van beide getallen berust op andere motieven. Die van het getal drie hebben wij reeds besproken; zij berust op de wederkerige toenadering van Jehova en Israël, wil men liever, op de drievoudige verhouding, waarin het volk en zijne geestelijke vertegenwoordigers tot Jehova en Jehova tot hen stond. De vierkante vorm was noodzakelijk bij een heiligdom met verscheidene, achter elkaar gelegen ruimten, wanneer althans zijn bouworde eenvoudig symmetrisch zou zijn; zij was daarom ook eigen aan bijna alle tempels der oudheid.

- Bij het Voorhof speelde het getal vijf een grote rol. De pilaren stonden 5 ellen van elkaar; de breedte van het Voorhof bedroeg 5 X 10 ellen; voorts waren er 5 pilaren aan den ingang van het Heilige enz. enz. Het getal vijf heeft achter in de H. S. geen bijzondere betekenis (zie Art. 9. Blz. 681), ook niet die van halve voleindiging; de toepassing van dit getal is uit de lengte- en breedte verhoudingen zeer natuurlijk verklaarbaar. -

Behalve het getal 10 zijn nog de getallen 7 en 12 in de H. Schrift bijzonder belangrijk (zie Art. Getallen 4. Blz. 676 v.
6. Blz. 679), maar in dit verband weinig of niet: de Luchter had 7 armen en het getal 12 kwam bij den Tabernakel in het geheel niet voor. -

De symbolische betekenis der stoffen en kleuren heeft men inderdaad overdreven. De woning van Israëls Koning en God moest natuurlijk uit de prachtigste en kostbaarste stoffen vervaardigd worden; vandaar het gebruik van de edele metalen, waarvan wij boven spraken; het gebruik van sittimhout is verklaarbaar uit de lokale toestanden en beval zich het meest aan uit een oogpunt van doelmatigheid (zie Art. Acacia. Blz. 24 v.).

De bonte kleuren-pracht van het byssus-kleed en van de Voorhangsels zag op de heerlijkheid en den levensrijkdom, welke zich in het Heiligdom ontplooiden. Purperblauw is de kleur des hemels, purperrood die van koninklijke heerlijkheid, karmozijn of scharlaken die des levens, wit die van reinheid en heerlijkheid; deze kleuren waren dan ook zeker het meest geschikt voor de aardse woonstede van den in den hemel tronenden, levenden en heiligen God, Israëls koning en Heer (zie Art. Kleuren Blz. 1195 vv.) Het geiten-haren dekkleed diende om aan de woning het voorkomen te geven van een tent en de beide bovenste dekkleden moesten ze beschutten tegen het weer. -

Tussen den Tabernakel en de heiligdommen van andere volkeren bestaat in den grond alleen deze overeenkomst, dat voor het adyton (het Heilige der Heiligen) der laatsten twee of meerdere gewijde ruimten lagen en dat de heiligdommen van vele nomaden insgelijks "tenten" waren.

- De beschrijving, welke wij van den Tabernakel gegeven hebben, is grotendeels ontleend aan het Elohistisch geschrift, hetwelk aan de Bkk. van Mozes ten grondslag ligt, waartoe ook behoren de plaatsen, welke handelen over de inwijding (Ex. 40; vgl. 30, 25 vv. Lev. 8, 10 vv. Num. 7 en het Art. Inwijden. Blz. 881) en het transport van den Tabernakel (Num. 1, 50 v. 2, 17. 3, 21 vv. 4, 4 vv. 7, 3-9. 10, 17. 21) en over de wolk welke als het zichtbare merkteken van 's Heeren tegenwoordigheid, de tent der samenkomst bedekte (Ex. 40, 34 vv. Num. 9, 15-23. 10, 11. 34). Dat de Tabernakel inderdaad Mozaïsch is, is aan geen twijfel onderhevig.

# Ex 30.25 Le 8.10 Nu 1.50 2.17 3.21 4.4 7.3-9 10.17,21 Ex 40.34
# Nu 9.15-23 10.11,34

Hier voor pleiten: primo, het Elohistisch geschrift, waarvan wij zo even spraken; secunde, de daartoe behorende Wet Lev. 17 in haar tegenwoordige redactie, in verband met bepalingen en voorschriften, welke, zoals hier niet nader kan aangetoond worden, alleen te begrijpen zijn wanneer zij voor den Mozaïschen tijd bestemd waren; tertio, uit andere bronnen afkomstige, in de Bkk. van Mozes bewaarde overleveringen, handelende over den sittimhouten kist, waarin de twee stenen tafelen der Wet (Deut. 10, 1-5), als het zichtbare onderpand der Goddelijke tegenwoordigheid (Num. 10, 35 v.), over een reeds tijdens Israëls verblijf bij den Sinaï aanwezigen Tabernakel, welke, als de woonstede en de openbaringszetel Gods, insgelijks "tent der samenkomst" heet (Ex. 33, 7-11. Num. 11, 16 v. 24 vv. 12, 4 v.
10. Deut. 31, 14 v.); quarto, de belangrijke plaats 2 Sam. 7, 6
v. (vgl. 1 Kron. 17, 5 v.), volgens welke het Goddelijke heiligdom en de Ark des Verbonds bestonden sedert Israéls uitleiding uit Egypte tot Davids tijd; quinto, dat David de Ark plaatste in een tent op den Sion (2 Sam. 6, 17) - want hoe had hij er toe kunnen komen, de Ark te plaatsen in een tent, nadat zij geruimen tijd in huizen was bewaard, wanneer niet een tent, volgens de overgeleverde traditie, de woonstede Gods was?

# De 10.1-5 Nu 10.35 Ex 33.7-11 Nu 11.16,24 12.4,10 De 31.14
# 2Sa 7.6 1Ch 17.5 2Sa 6.17

Op deze gronden menen wij dus, dat de Mozaïsche oorsprong van den Tabernakel niet betwijfeld kan worden. Een andere vraag echter is of de Tabernakel, zoals wij hem boven beschreven hebben, inderdaad van Mozes is. Volgens vele nieuwe critici zal hij een onhistorische fantasie zijn, ontworpen volgens het model van den tempel van Salomo en, voor een deel, van den na-exilischen tempel, waartegen men weer ingebracht heeft, dat de uitvoerige, gedetailleerde beschrijving van vele bijzonderheden als van de hoekstijlen, de strikken, haken enz. alleen op de aanschouwing van een werkelijk bestaand heiligdom kan berusten. Een zekere mate van waarschijnlijkheid kan aan deze gevolgtrekking niet worden ontzegd, maar betrouwbaar en stellig is zij niet: denk aan den tempel van Ezechiel. Laten wij aanstonds ons resultaat vaststellen: de Tabernakel is, en den vorm waarin hij in den Pentateuch wordt beschreven, niet van Mozes. Van ondergeschikte betekenis zijn de bedenkingen, ontleend aan de kostbare stoffen en aan den korten tijd, waarover men kon beschikken om een zo schoon geheel te verkrijgen.

Belangrijker zijn de bezwaren, ontleend aan het transport. Volgens Num. 7, 1-9 droegen de Kehathieten de heilige gereedschappen op de schouders, maar werd het overige op wagens vervoerd. Hiertoe hadden de stamvorsten zes, ieder met twee runderen bespannen wagens beschikbaar gesteld. Van deze wagens waren de twee, welke aan de Gersonieten toebetrouwd werden, voldoende voor de tapijten, voorhangsels en toebehoren. Lang niet voldoende echter waren de vier, waarover de Merarieten gesteld en welke voor het houtwerk en de metalen bestemd waren. Om deze te transporteren, moeten de Merarieten nog wel twintig wagens gehad hebben, terwijl het zeer questieus is of de wegen op het schiereiland Sinaï voor zwaar beladen wagens geschikt waren. -

# Nu 7.1-9

Van beslissend gewicht is, dat de boven genoemde berichten, welke niet tot het Elohistisch grondschrift behoren, een afwijkende voorstelling van den Tabernakel geven.

Mzzl,
Simson

Simson

Berichtdoor Simson » 02 mar 2003 14:57

Moet ik nog meer opzoeken of denk je dat dit wel genoeg is?

Mzzl,
Simson

Gebruikersavatar
Maranatha
Sergeant
Sergeant
Berichten: 264
Lid geworden op: 17 feb 2003 17:22
Locatie: Papendrecht
Contacteer:

Berichtdoor Maranatha » 02 mar 2003 15:18

Simson schreef:Moet ik nog meer opzoeken of denk je dat dit wel genoeg is?

Mzzl,
Simson

In het stuk werd numeri 7 aangehaald. Heb ik effe gelezen. Daar stond dat er zes overdekte wagens en twaalf runderen door de stamoudsten aan Mozes werd gegeven. Deze op zijn beurt gaf ze door aan de levieten (vers 6). Ik heb in dat hoofdstuk niet gelezen dat er anderen dan de levieten de tent vervoerden.
Deuteronomium 6:4

Hoor, Israel: de HERE is onze God; de HERE is een!

007
Verkenner
Verkenner
Berichten: 30
Lid geworden op: 23 sep 2002 15:10

Berichtdoor 007 » 04 mar 2003 22:54

Misschien een interesant aanvullinkje. Ik las dat de 3 ingangen een bepaalde naam hadden. nl de 1e heette Weg, de 2e: Waarheid, en de 3e Leven. Wie kent dit? Jawel He symboliseerd de komende Christus. Hij die een wegbaant naar God toe. In 1 lijn, door alle poorten heen, naar God. Dat is Jezus Christus, de Zoon van de Levende God.


Terug naar “Archief”

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 32 gasten