Andre schreef:caprice schreef:Die roeping is de inwendige roeping.
Een roeping waarvan Petrus spreekt in 1 Petrus 2 vers 9:
Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht;
Sorry, hier stopt mijn inlevingsvermogen in de reformatorische leer, ten eerste zou ik vers 10 er ook graag bij lezen:
10 Eens was u geen volk, nu bent u Gods volk; eens viel Gods ontferming u niet ten deel, nu wordt zijn ontferming u geschonken.
Of nog beter het hele hoofdstuk.
Jij noemt het de inwendige roeping, opzich een nieuw woord voor mij, daar kan ik al geen voorstelling van maken, maar dan dit citaat erbij?? :? :? Hier kan ik niets mee.
Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht;
Wordt het zo al beter begrepen?
Het verschil dan nog even tussen uitwendige en inwendige roeping:
De uitwendige roeping bestaat uit de prediking. Daar is niemand van uitgesloten. God doet deze uitwendige roeping van algemene gaven en werkingen van de heilige Geest vergezeld gaan (Hebreeën 6 : 4-6).
Zo is er de wwerhoudende kracht die bewaart voor vele uitbrekende zonden en die de consciëntie bindt (Jona 3 : 5). Er is een algemene verlichting van het verstand aangaande Gods Woord en de dingen van Gods Koninkrijk.
Nimmer gaat de roeping door het Evangelie tevergeefs uit. Dat Woord zal niet ledig tot God wederkeren, maar doen wat Hem behaagt (Jesaja 55 : 11). Wanneer het Woord vruchteloos blijft in het leven van de hoorder ligt de schuld daarvan niet in het Woord, maar in de hoorder. Het is hem een reke des doods ten dode en niet des levens ten leven. (2 kor. 2 : 16).
De mens in zijn doodstaat laat zich niet tot bekering en geloof raden of bewegen. In zijn hoogmoed en vijandschap verwerpt hij het aangeboden heil. Daardoor volvoert de mens moedwillig en door eigen schuld zijn verwerping (Jesaja 6 : 9-10, Mattheüs 13 : 14-15, Handelingen 28: 25-27).
Is het verwerpen van het Evangelie en het daardoor verloren gaan eigen schuld, het behouden worden door datzelfde Woord is een soevereine genadedaad Gods. Het is noch hij die plant, noch hij die natmaakt, maar het is God die de wasdom geeft (1 Korinthe 3 : 7).
In de inwendige roeping is het Woord niet anders, noch de gesteldheid van de hoorder, maar door de Heilige Geest past God het Woord dadelijk toe aan het hart, waardoor het hart voor Gods Woord wordt geopend (Jeremia 31 : 33, Handelingen 16 : 14, Romeinen 1 : 6, 1 Korinthe 1 : 9, 2 Petrus 1 : 3).
Zo werkt de inwendige roeping dadelijk de levensvernieuwing of wedergeboorte en brengt de dode zondaar almachtig tot het leven (Jak. 1 : 18).
Deze daad wordt gewerkt door de vrijmacht en de almacht Gods, want God roept de uitverkorenen krachtdadig en inwendig (Mattheüs 20 : 16, 22 : 14, Handelingen 13 : 48).
Die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook geroepen naar Zijn voornemen (Romeinen 8 : 29-30).
Zo roept God in het uur van Zijn welbehagen uit de duisternis van de doodsstaat tot Zijn wonderbaar licht (Johannes 5 : 25, Efeze 2 : 1-5, Kolosenzen 1 : 13 en 2 : 13).
Hij trekt ze, verlicht hun ogen en wekt ze op uit de dood (1 Petrus 2 : 9, Johannes 6 : 44, Efeze 1 : 18).
Deze inwendige roeping neemt de doodsstaat weg en overwint in alle tegenstand en vijandschap. Ze is onwederstandelijk en wordt terstond gehoor gegeven. Door de inwendige roeping wordt onmiddellijk de wedergeboorte gewerkt en het geloof ingeplant.
Nimmer werkt God deze inwendige roeping zonder de uitwendige roeping, want het geloof is door het gehoor en het gehoor door de prediking (Romeinen 10 : 14). Daarom beveelt God de uitwendige roeping en schenkt die als het gezegende middel tot de inwendige roeping.
(Bron: Leerboek; beknopte inleiding in de geloofsleer, C.A. van Dieren V.D.M.)