Berichtdoor Zeeg » 10 jun 2004 20:44
Paulus draagt in 1 Kor. 11:2-16 drie argumenten aan om de Korintiers ervan te overtuigen dat de vrouw in de samenkomst de gepaste kleding, hoofdbedekking, moet dragen.
1) De man is het hoofd van de vrouw (vs.3)
2) De vrouw is de eer van de man (vs.7)
3) De ‘natuur’ (vs.14)
Het principe van een al onder het oude verbond door God ingesteld onderscheid in het voorkomen en uiterlijk van man en vrouw (vgl. Feut.22:5) is onveranderlijk. Dit moet zichtbaar zijn in de wijze waarop men zich kleedt.
2 En ik prijs u, broeders, dat gij in alles mijner gedachtig zijt, en de inzettingen behoudt, gelijk ik die u overgegeven heb.
De Korintiers volgens Paulus’ overleveringen precies na.
3 Doch ik wil, dat gij weet, dat Christus het Hoofd is eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw, en God het Hoofd van Christus.
De principes waarop Paulus zijn onderwijs baseert moet zij ‘weten’ (vgl. Rom.1:13; Kol.2:1). Blijkens vers 4 en 5 gaat het hier om principes met betrekking tot de plaats van man en vrouw in de gemeente. Christus is het hoofd van de gemeente (Kol.1:18 ). De man was eerst en de vrouw is uit hem geschapen (Gen.2:18vv). Daarom noemt Paulus de man het ‘hoofd van de vrouw’, in die zin dat de man ‘de eerste in rangorde’ is, waarmee niet alleen een oorpsrongsrelatie is aangegeven, maar ook een gezagsverhouding. Om de volgorde compleet te maken voegt Paulus toe: ‘het hoofd nu van Christus is God’ (vgl. 1 Kor.3:23).
4 Een iegelijk man, die bidt of profeteert, hebbende iets op het hoofd, die onteert zijn eigen hoofd;
Uitgaande van het principe dat Christus het hoofd is van iedere man, redeneert Paulus dat wanneer een man in de samenkomst van de gemeente zijn hoofd onteert door met een hoofdbedekking op te bidden, hij ook zijn geestelijk hoofd, Christus, te schande maakt. De woorden ‘bidt en profeteert’ wijzen op een situatie in een samenkomst van de gemeente. Biddenn kan men natuurlijk ook thuis, maar profeteren – geinspireerd spreken in de naam van de Heere, door de Heilige Geest en ter bemoediging of vermaning van anderen – wijst duidelijk op een samenzijn van meerdere gelovigen.
5 Maar een iegelijke vrouw, die bidt of profeteert met ongedekten hoofde, onteert haar eigen hoofd; want het is een en hetzelfde, alsof haar het haar afgesneden ware.
Opnieuw gaat het om een situatie in de samenkomst van gelovigen, waar ook de vrouwen in de gelegenheid zijn hardop te bidden of te profeteren (Hand. 21:9). Door zonder hoofdbedekking te bidden of te profeteren, doet een vrouw haar hoofd (zowel het eigen hoofd als de man (zie vs.3) schande aan, want ze is gelijk aan van wij ‘haar het haar afgesneden ware’, hetgeen voorkwam bij prostituées.
6 Want indien een vrouw niet gedekt is, dat zij ook geschoren worde; maar indien het lelijk is voor een vrouw geschoren te zijn, of het haar afgesneden te hebben, dat zij zich dekke.
Wanneer een vrouw toch niet van plan is om het haar en/of de hoofdbedekking – waardoor sekseverschil en rangorde wordt uitgedrukt – naar behoren te dragen, dan kan ze net zo goed het haar (zoals een man) laten kortknippen of het hoofd laten kaalscheren. Aangezien een dergelijke mannelijke haarstijl voor een vrouw als schandelijk werd gezien, concludeert Paulus dat de vrouw in het openbaar, in de samenkomst, de gebruikelijke haardracht en hoofdbedekking moet dragen.
De achterliggende reden voor sommige vrouwen om met ongedekt hoofd de samenkomst te bezoeken, was waarschijnlijk dat zij dit beschouwden als een uiting van vrijheid en geestelijke rijping. Al eerder kwamen we het verschijnsel tegen, dat sommige gehuwde vrouwen de echtelijke gemeenschap als minderwaardig afwezen (1 Kor.7:1-5), omdat zij dat als niet-geestelijk beschouwden. Waarschijnlijk wezen zij nu ook deze gewoonte af.
7 Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans.
Nu volgt een nadere uitleg van vers 4 en 5. In dit vers gaat het erom dat de man zich niet aan de vrouw gelijk mag maken. Paulus grijpt terug op Gen. 1:26-27, waar we lezen dat de mens is geschapen naar het beeld van God. Hier zegt Paulus dat de man het beeld van God is, waarmee hij wil aangeven dat de man vanwege zijn wijze van onstaan nu zelf, in afgeleide zin, het beeld van God mag zijn.
Vervolgens voegt hij er aan toe dat de man ook de heerlijkheid Gods is. Paulus spreekt bij de vrouw niet over het beeld van de man, maar alleen over de heerlijkheid van de man. Dus:
- De vrouw is ook beelddrager van God
- ‘de heerlijkheid Gods’ betekent hier: ‘dat wat God verheerlijkt, Hem tot eer strekt’.
De vrouw daarentegen is ‘de eer van de man’, omdat zij uit en om de man werd geschapen (1 Kor.11:8,9; Gen. 2:18vv). De consequentie van het onderscheid is dat de man deze heerlijkheid of eer niet moet verbergen door het hoofd te bedekken in samenkomst, waar men voor het aangezicht van God staat. Ook blijkt hier dat de plaats van man en vrouw in de gemeente gebaseerd wordt op de man-vrouwverhouding in de schepping.
8 Want de man is uit de vrouw niet, maar de vrouw is uit den man.
God schiep de vrouw door een rib uit de man te nemen (1 Tim.2:13).
9 Want ook is de man niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om den man.
De reden van haar schepping was ‘vanwege de man.
De volgorde waarin, de wijze waarop (vs.8 ) en de reden waarom (vs.9) God man en vrouw geschapen heeft, houdt dus tegelijkertijd een zekere rangorde in, geen verschil in waarde of waardigheid (1 Kor.11:11,12; Gal.3:28 ).
10 Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben, om der engelen wil.
De verwachting op grond van vs.5-6 wat de vrouw ‘behoort’ te doen, is dat de vrouw in de samenkomt wel het hoofd moet bedekken.
De vrouw moet haar hoofdbedekking dragen ‘om der engelen wil’, dwz vanwege de door God ingestelde scheppingsorde, waarover Gods engelen waken (1 Kor.4:9; 1 Tim.5:21; Hebr. 1:14). Deze engelen zien toe op de goede orde in het Koninkrijk van God, hier toegespitst op gepaste hoofdbedekking/haardracht in de samenkomst.
11 Nochtans is noch de man zonder de vrouw, noch de vrouw zonder den man, in den Heere.
Hoewel het waar is dat de vrouw de eer van de man is (vs.7) en geschapen is ter wille van de man (vs.9), zegt Paulus nu dat dit niet betekent dat de vrouw alleen leeft om als ondergeschikte ten dienste van de man te staan. God heeft het zo bepaald, dat in de Heere de één niet zonder de ander kan. Gelovigen zijn in het lichaam van Christus wederzijds afhankelijk van elkaar.
12 Want gelijkerwijs de vrouw uit den man is, alzo is ook de man door de vrouw; doch alle dingen zijn uit God.
De man is ook uit de vrouw, door de geboorte uit zijn moeder. Beide vinden samen met alle dingen hun oorsprong en eenheid in God.
13 Oordeelt gij onder uzelven: is het betamelijk, dat de vrouw ongedekt God bidde?
Paulus beroept zich nu op het beoordelingsvermogen van de Korintiers dmv een aantal retorische vragen. Aangezien de natuur reeds aangeeft dat de vrouw een bedekking in de vorm van lang haar behoort te hebben, is een hoofdbedekking dus ook gepast. Dit ligt in het verlengde van wat de natuur ook al aangeeft.
Is het ‘betamelijk’, behoorlijk, passend? Ook hier gaat het weer om bidden in de samenkomst van de gemeente. Paulus verweacht van de Korintiers voldoende gevoel voor wat gepast is: ze zullen van mening zijn dat dit onbehoorlijk en niet netjes is.
14 Of leert u ook de natuur zelve niet, dat zo een man lang haar draagt, het hem een oneer is?
Dit komt misschien bij ons vreemd over, omdat de ‘natuur zelf’ zowel bij mannen als bij vrouwen het hoofdhaar lang laat groeien. De ‘natuur zelf’ staat hier dan ook voor het besef voor wat natuurlijk en normaal is. Binnen de Grieks-Romeinse cultuur had men het gevoel dat lang haar bij de man onnatuurlijk, abnormaal en oneervol was.
15 Maar zo een vrouw lang haar draagt, dat het haar een eer is; omdat het lange haar voor een deksel haar is gegeven?
Het lange haar van de vrouw is haar voor ‘een deksel’, bij wijze van bekleedsel gegeven.
Het is Paulus’ bedoeling, dat de vrouwen op eervolle wijze in de samenkomst verschijnen en niet vanuit een vermeende christelijke vrijheid zich door hun uiterlijk te schande maken. Dat nniet in iedere cultuur of tijdsperiode dit dezelfde inhoud heeft, is duidelijk. Maar het principe van onderscheid en gepastheid blijft hetzelfde.
16 Doch indien iemand schijnt twistgierig te zijn, wij hebben zulke gewoonten niet, noch de Gemeenten Gods.
Tot de vrouwen die in Korinthe menen aan hun eigen gelijk vast te moeten houden zegt Paulus dat het in de andere gemeente in ieder geval niet de gewoonte is dat vrouwen met ongedekt hoofd de samenkomst bezoeken en dat hij nooit zoiets eerder geaccepteerd heeft. De vrouw staat met haar mening dus dus geheel alleen.
Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet. Hebreeën 11:1