Willem Ouweneel, opwekking 2003 schreef:8. Allerlei talen
De door velen aanvaarde basisinzichten omtrent tongentaal:
* Glossolalie is spreken in een taal die men niet geleerd heeft, en dus van ?bovennatuurlijke?
aard; of nauwkeuriger: het is uit de Geest. Mogelijk doelt hierop Rm8:26: ?wat wij naar
behoren zullen bidden, weten wij niet, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke
verzuchtingen.?
* Glossolalie gebeurt door de H. Geest, maar niet buiten de controle van de tongenspreker
om (zie 1Ko14:27v.,32); tongensprekers kunnen dus rustig wachten op elkaar en op
uitleggers.
* Glossolalie houdt gewoonlijk gebed of lofprijzing in, en is dus gewoonlijk gericht tot God
(Hd2:11; 1Ko14:2,14v.,28).
Enkele controversiëlere punten:
* De ?talen? zijn in 1Ko14 uitingen in de gemeente, en daarmee wel te onderscheiden van
wat men in charismatische kringen de eigen ?gebedstaal? (prayer language) noemt (vgl.
1Ko14:2,4; zie ook Rm8:26v.; Ef6:18 [vgl. 5:18v.]; Jd20).
* Glossolalie kan onverstaanbaar zijn voor de tongenspreker (1Ko14:13v.), maar niet
noodzakelijk (vs15). In de krachtigste gevallen die ik ken, kunnen tongensprekers hun eigen
?tong? én verstaan, én schrijven, én zelf uitleggen.
* In de glossolalie kan het om aardse talen gaan (Hd2:11), maar soms wellicht ook om
hemelse (vgl. Jh3:31v.; 1Ko13:1); 1Ko14:10-12 trekt een parallel tussen tongentaal en
aardse talen, zodat tongentaal zelf hier dus iets anders dan aardse talen lijkt te zijn. Mogelijk
doelt de uitdrukking ?allerlei talen? (d.i. allerlei soorten talen) op deze verscheidenheid.
* Glossolalie is een teken voor de ongelovigen (1Ko14:22); dat geldt niet alleen voor
gevallen waarin de ongelovigen die talen ook verstaan, zoals in Hd2:11, want in 1Ko14:21
(citaat uit Js28:11v.) horen de Israëlieten talen die zij juist niet verstaan, maar die toch een
(veeg) ?teken? voor hen zijn.
* Sommigen maken een onderscheid tussen tongen als aanvankelijk bewijs van de doop in
de H. Geest (Hd2:4; 10:45v.; 19:6) en tongen als gave voor de vergaderde gemeente.
* Glossolalie kan in bepaalde gevallen ook van demonische oorsprong zijn; maar gelovigen
die de gave van de onderscheiding van geesten hebben, kijken daar blijkens de praktijk heel
gemakkelijk doorheen.
9. Uitlegging van talen
Vgl. vorige punt: zoals tongentaal een gave is, zo is de uitlegging of vertolking (= meer dan
vertaling!) ook een bovennatuurlijke gave. De uitlegger legt woorden uit die gesproken zijn in
een taal die hij/zij zelf ook niet geleerd heeft. De uitlegger kan dezelfde zijn als de
tongenspreker (1Ko14:5,13), of een ander (vs27v.). Publieke tongentaal in de gemeente, die,
zoals het behoort, vergezeld gaat van uitlegging, heeft ruwweg dezelfde functie als profetie,
aangezien zulke glossolalie dan dient tot opbouwing van de gemeente (1Ko14:5,26-28),
zelfs al zou deze tongentaal eerder tot God dan tot de gemeente gericht zijn.
Vindt zulke tongentaal plaats in het bijzijn van ongelovigen, hetzij dat dezen de gesproken
talen verstaan (Hd2:6-11) of dat deze uitgelegd worden, dan vormt dit een ?teken? voor hen,
blijkbaar met de bedoeling hen tot geloof te brengen (1Ko14:22-25).
Eehhh ?woord? moet zijn 'woord', foutje met het gebruikte tekenset waarschijnlijk