Wat hadden die kinderkens gedaan dan dat het gepast en rechtvaardig is om tegen de steenrotsen te pletter te worden geslagen?sjaqi schreef:In de tekst uit Psalm 137 waar het hier over gaat lijkt het mij dat er geen sprake is van een ongepaste/ongeoorloofde vorm van wraak.
In die zin dat wraak een vergelding is voor aangedaan onrecht.
9 Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal.
Die ballingen waren daar vanwege hún ongerechtigheid. Hun overtredingen waren menigvuldig en machtig veel.
Ze hadden het verbond op alle fronten verbroken, de details staan uitgebreid beschreven. Het waren geen onschuldige lievertjes.
Uiteraard pleit dat de Babyloniërs niet vrij, maar in volgorde -de zonden van Israël was er vóór de ballingschap- zou je omgekeerd dan evengoed kunnen zeggen: ''welgelukzalig zal hij (Babel) zijn die uw (Israëlitische) vrouwen schenden en kinderen tegen de steenrotsen te pletter mogen slaan.''
Verder, de Israëlieten hadden zo'n goed bestaan in Babel dat lang niet iedereen terug wilde toen ze daar toestemming voor kregen.
Dus zo door en door wreed was het nou uiteindelijk ook allemaal niet. Hun kindjes werden vast niet tegen de rotsen te pletter geslagen.
Op het tweede zicht is het ook nogal heftig wat er gezegd wordt, op het derde zicht ook, en vierde, vijfde honderdste .... enz.sjaqi schreef:Op het eerste zicht is dit nogal heftig wat er hier gezegd wordt.
De uitdrukking "die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal." staat echter niet op zichzelf.
Deze uitdrukking vinden we ook in Jesaja 13:16:
16 Ook zullen hun kinderkens voor hun ogen verpletterd worden; hun huizen zullen geplunderd, en hun vrouwen geschonden worden.
In Jesaja 13 is dit een profetie over de ondergang van Babel. In psalm 137 zijn de Joodse ballingen in Babel aan het woord.
In Jesaja 13:11 lezen we ook waarom "hun kinderkens voor hun ogen verpletterd worden" namelijk:
11 Want Ik zal over de wereld de boosheid bezoeken, en over de goddelozen hun ongerechtigheid; en Ik zal den hoogmoed der stouten doen ophouden, en de hovaardij der tirannen zal Ik vernederen.
Het gaat in deze uitspraken dus om de bestraffing van God vanwege hun (Babyloniers) ongerechtigheid.
Als er in psalm 137 dan staat dat degene welgelukzalig is wie de geprofeteerde bestraffing uit zal voeren is er dus geen sprake van haat maar is dit een roep om gerechtigheid.
Het maakt natuurlijk niets uit wie dit zegt, Jesaja of de Psalmdichter of wie dan ook, het blijft heftig.
Als je 'welgelukzalig' bent als je vrouwen 'mag' verkrachten en onschuldige kinderen 'mag' vermoorden zou ik niet 'welgelukzalig' willen zijn.
Weet je Abraham zegt als God hem bekent maakt dat Hij Sodom en Gomorra gaat verdelgen?
"Wilt u dan behalve de schuldigen ook de onschuldigen het leven benemen? Misschien dat er in die stad vijftig onschuldigen zijn. Zou u die dan ook uit het leven wegrukken en niet de hele stad vergeving schenken omwille van die vijftig onschuldige inwoners? Zoiets kunt u toch niet doen, hen samen met de schuldigen laten omkomen! Dan zouden schuldigen en onschuldigen over één kam worden geschoren. Dat kunt u toch niet doen! Hij die rechter is over de hele aarde moet toch rechtvaardig handelen?"
We weten hoe het afgelopen is. Lot (van wie als enige in de Bijbel staat dat hij rechtvaardig was) bleef gespaard samen met zijn dochters.
Zijn vrouw en schoonzoons kregen ook een kans maar stierven door eigen schuld want de 1 verknoeide het en de 2 anderen geloofden het niet.
En Jona moest tegen Nineve profeteren dat de stad na 40 dagen ondersteboven gekeerd zou worden vanwege al het kwaad dat ze deden.
Maar toen Nineve zich bekeerde deed God het niet en zei tegen de boze Jona: "zou ik geen verdriet hebben om Nineve, die grote stad, waar meer dan honderdtwintigduizend mensen wonen die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen, en dan nog al die dieren?"
(Dat de stad in later tijd alsnog verwoest werd omdat ze zich weer 'terug-bekeerd' hadden, doet er in dit verband niet toe)
Zo zie je maar dat God luistert naar argumenten. En ook dat Hij begaan is met onschuldige mensen en dieren, zelfs ook met de schuldigen als zij zich bekeren. Hij had verdriet om Nineve, da's wat anders dan de 'welgelukzaligheid' vanwege wraak!
In plaats van bidden om de voorzegde of geprofeteerde straf kun je beter bidden voor hun bekering.
En in plaats van je rechtvaardigheidsgevoel het zwijgen op te leggen (Nu is de mens aan ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad) kun je beter gaan argumenteren met God zoals Abraham deed voor de rechtvaardigen, en zoals Mozes deed voor het schuldige volk.
Ook Job had heel wat te vertellen waarvan God later zei dat hij recht gesproken had van Hem.
Jaja, maar daar ging Psalm 137 natuurlijk helemaal niet over.sjaqi schreef:Verder word het in Openbaring 18 duidelijk dat Babylon symbool staat voor een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, In Openbaring 18 word ook heel duidelijk dat er vergelding plaats vind voor de ongerechtigheid: en God is harer ongerechtigheden gedachtig geworden. 6 Vergeldt haar, gelijk als zij ulieden vergolden heeft,
Vervolgens word er in vers 20 opgeroepen tot vreugde vanwege het uitvoeren van Gods oordelen over Babel: 20 Bedrijft vreugde over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen, en gij profeten, want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld.
In dat perspectief bezien is het niet vreemd dat in Psalm 137 degene welgelukzalig word geheten die het oordeel uitvoerd.
In psalm 137 zit dan ook een waarschuwing voor de zonde, God kan dit niet door de vingers zien. Tegelijk weten we nu dat niet Babylon zal overwinnen maar Christus en wij kunnen daar nog deel aan krijgen.
Dat dit achteraf als beeld gebruikt is een soort van 'een goed antwoord op de verkeerde vraag'.
Diepere lagen en symboliek heft de primaire betekenis niet op.
Die 'diepere' betekenis moet je er eerst inleggen om em eruit te kunnen halen.sjaqi schreef:Laat ik met de woorden van Paulus afsluiten omdat dit aansluit bij de diepere betekenis van Psalm 137:
10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.
In Psalm 137 worden onschuldige kinderen gestraft voor dingen die zij nooit gedaan hebben.
Voor de rechterstoel is het indiviueel en in Psalm 137 is daar geen sprake van.