In het ND van vandaag schrijft prof Bram van de Beek een bijzondere column die me wel weer aan het denken heeft gezet. Hij schrijft dat er vroeger werd gepreekt over ‘de nimmer eindigende eeuwigheid’. Na het einde van het aardse leven kwam er een nieuw bestaan, dat geen einde had. Hij zegt daar tegenwoordig niet veel meer over te horen in onze kerken. Ook niet in vanouds orthodoxe gemeenten.
Hij signaleert een heel andere preekinhoud dan vroeger. Het meest voorkomende thema is het leven naar de geboden van God. Er zijn preken waarin letterlijk de naam van Christus niet wordt genoemd. Soms verschijnt Hij nog even omdat het nu eenmaal moet, maar zonder dat zijn aanwezigheid de structuur van de preek bepaalt. Het gaat over vrome mensen die leven voor God. Het is heel mooi, zelfs ideaal. Maar de gebrokenheid van het leven verdwijnt naar de achtergrond en niet-ideale mensen zijn aan zichzelf overgeleverd – aan hun falen en aan hun lijden. Er is geen Redder van verlorenen, van zondaars en van gebrokenen. Van de Beek signaleert deze trend in wat hij noemt "geheide gereformeerdebondsgemeenten en andere bevindelijk gereformeerde kerken". Zelfs als Christus wel genoemd wordt, dan is er een tendens de nadruk te leggen op het nieuwe leven in Hem. Het gaat niet meer om aanvechting en troost, om sterven met Hem en met Hem opstaan als een onuitsprekelijke gave, maar om goede, positieve christenen.
Het andere thema dat Van de Beek noemt, is Gods goede zorg voor mensen. Je mag Hem zien als een goede, zorgzame Vader. Je mag tot Hem bidden en Hij kent je. Hij aanvaardt je. Hij zorgt voor je. Leven met God is leven zonder een vuiltje aan de lucht. Als er al een idee van een vuiltje zou opkomen, dan heeft de spons van de vergeving dat al weggewist voordat het probleem geanalyseerd is.
In beide gevallen gaat het over dít leven. Over het goede leven: onze goede wil voor God en Gods goede zorg voor ons. Dat er een leven is dat beter is dan dit tijdelijke leven, lijkt vergeten. Nee, het wordt niet expliciet ontkend. Het wordt veeleer genegeerd. Alleen in de rouwdienst komt het soms nog ter sprake, maar die wordt ook steeds meer een gedenkdienst over het aardse leven van de gestorvene.
De kern van zijn betoog is dat tot vijftig jaar geleden in de kerk de eeuwigheid centraal stond. Mensen zijn bestemd voor de eeuwigheid. We hebben op aarde slechts een tijdelijk huis. ‘Hier beneden is het niet’ was vanzelfsprekend in de kerk. De mens gaat naar zijn eeuwig huis en op aarde zijn we vreemdelingen. Juist christenen zijn vreemdelingen. Ze worden gedoopt met de boodschap dat dit leven niet anders is dan een langzame dood, en dat we blij mogen zijn dat we dit in Christus getroost mogen verlaten.
Professor Van de Beek signaleert een trend. Het eeuwig, zalig leven wordt vervangen door het fijne – nog net niet zalige – leven in de wereld. Hij is somber over deze trend. Hij denkt dat als deze trend zich doorzet, ook de kerken in de vanouds orthodoxe gemeenten straks leeg zullen zijn. Want om fijn te kunnen leven in de wereld heb je Jezus niet nodig. Die belooft je verdrukkingen en sterven aan jezelf. Die leert je bidden: ‘Uw wil geschiede’, ook als het dwars tegen je eigen wil, al je verlangens en al je hoop in gaat. Die leert je dat je zelfs jezelf niet mag behouden. Maar die leert je ook dat als je verloren bent en als alles van de wereld (vooral je eigen zonde) je ontvalt in de dood, er een eeuwig leven is bij en met Hem. Dat is beter dan dit tijdelijk leven.
Ik denk dat Van de Beek een belangrijk punt raakt. Wat vind jij? Ervaar jij dit leven nog als 'een gestadige dood', en het 'eeuwig zalig leven' met Christus als ons doel?