Ezechiël 26: 1
Nu geschiedde het in het elfde jaar, op de eerste [dag] van de maand dat het woord van Jehovah tot mij kwam, en het luidde: 2 „Mensenzoon, omdat Tyrus tegen Jeruzalem heeft gezegd: ’Ha! Ze is gebroken, de deur der volken! De neiging zal stellig in mijn richting zijn. Ik zal gevuld worden — ze is verwoest’, 3 daarom, dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Zie, ik ben tegen u, o Tyrus, en ik wil vele natiën tegen u aanvoeren, net als de zee haar golven aanvoert. 4 En ze zullen stellig de muren van Tyrus vernielen en haar torens omverhalen, en ik wil haar stof van haar afschrapen en haar tot een glanzend, kaal oppervlak van een steile rots maken. 5 Een droogplaats voor sleepnetten zal ze worden, midden in de zee.’’Want ikzelf heb gesproken,’ is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah, ’en ze moet een voorwerp van plundering worden voor de natiën. 6 En haar onderhorige plaatsen die in het [open] veld zijn — door het zwaard zullen ze gedood worden, en men zal moeten weten dat ik Jehovah ben.’
7 Want dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Zie, ik breng tegen Tyrus Nebukadrezar, de koning van Babylon, uit het noorden, een koning der koningen, met paarden en strijdwagens en ruiters en een vergadering, ja, een talrijk volk. 8 Uw onderhorige plaatsen in het [open] veld zal hij zelfs met het zwaard doden, en hij moet een belegeringswal tegen u maken en een belegeringsdam tegen u opwerpen en een groot schild tegen u opheffen; 9 en de stoot van zijn aanvalsmachine zal hij tegen uw muren richten en uw torens zal hij afbreken, met zijn zwaarden.
Het is een kwestie van zorgvuldig lezen, inderdaad is de persoonsvorm eenzijdig, en dan bedoel ik op Nebukasresar gericht, zie onderstrepingen
maar let wel dat de 1e verzen meervoudig zijn ,zie bold zoals (en ik wil vele natiën tegen u aanvoeren)
echter vanaf vers 7 zien we een enkelvoudige persoonsvorm, hoe zou het nu zitten, het is op te lossen volgens mij
ik kom erop terug, reacties zijn natuurlijk welkom