ben db bd schreef:Merkwaardige vraag op deze draad vslooten:
“Zoals? Vertel eens, ik wacht nog steeds op je uitleg en toepassing voor deze tijd, zoals je had toegezegd.”
Dat vraag je dan aan iemand welke de Bijbel gewoon leest voor wat er staat.
Moet ik nu raar gaan doen zoals m.i. waarschijnlijk in jouw exegeses wordt gedaan? Welke je naar mijn inschatting (durf ik gewoon gerust graag fout te hebben hoor) hier niet op het forum durft te ploffen uit angst voor zinnige repliek? (zie dit als een uitdaging).
Ik vind het helemaal geen merkwaardige vraag. Jij zei, ik herhaal, "(dat) nog niemand mij een voorbeeld heeft kunnen geven van een BijbelWoord dat het echt nodig heeft 'geïnterpreteerd' te worden.", en ik was gewoon benieuwd hoe je ps. 137:9 kan rijmen met "heb uw vijanden lief". Helemaal niet gek toch? En aangezien je zelf begon over "de toepassing voor deze tijd", was ik daar ook wel benieuwd naar.
Maarehm.. Uitdaging geaccepteerd, hier komt mijn "inlegkundige" artikel, zodat jij er helemaal op los kan gaan met zinnige repliek.
Uw kinderen tegen de rots
De vroegkerkelijke receptie van Psalm 137:9De wraakpsalmen zijn een groot theologisch- hermeneutisch probleem. Hoe kunnen we ooit instemmen met de vervloekingen die daarin wor- den uitgesproken? Psalm 137:9 is wel het meest verstrekkend van al deze verwensingen: 'Gelukkig hij die jouw kinderen grijpt en op de rotsen verplet- tert.' Hoe kan iemand die gelooft in een God van liefde en genade ooit deze woorden over zijn lippen krijgen?
Het maximale wat we kunnen bereiken is begrip als we de psalm lezen vanuit het perspectief van de slachtoffers. De psalm is in dat perspectief geschre- ven. Mensen hebben verschrikkelijke dingen ervaren in Jeruzalem. Bij de verwoesting van de stad werden kinderen wreed vermoord. Dat roept om wraak: laten ze jóuw kinderen maar eens tegen de rotsen slaan, zoals met ónze kinderen gebeurd is.1 Past deze roep om wraak echter in het christelijk geloof? Is deze roep niet zelf een affront tegen die God van wie gezegd wordt dat Hij liefde is? Psychologisch kunnen we de psalm verstaanbaar maken, maar theologisch blijft de roep om wraak storen.
In de zomer van 2012 zong het vocaal ensemble A Capelli in Groningen het motet Super Flumina Babylonis van Michel-Richard de Lalande (1657-1726), over Psalm 137. Het motet eindigt met een beklemtoond 'ad petram' ('tegen de rots'). Door de Latijnse tekst samen met de klassieke toonzetting riep deze accentuering de vraag op of de kerkelijke traditie deze lastige tekst niet christologisch zou hebben geduid, vooral omdat de kerkvaders dikwijls 1 Korintiërs 10:4 citeren: 'En die rots was Christus.' Zodra het woord 'rots' wordt gebruikt, komt deze tekst in gedachten. De verlegenheid met het slot van Psalm 137 en de eye opener door het motet van De Lalande brachten me ertoe de vroegkerke- lijke receptie van het vers na te gaan. Ik heb daartoe Griekse patres tot 800 en Latijnse vaders tot het eind van de vijfde eeuw onderzocht.2 Dit artikel is het resul- taat van dat onderzoek.
De kinderen van Babylon in onsZoals bij veel lastige teksten wordt de toon van de vroeg-kerkelijke uitleg gezet door Origenes (ca 185-253). Origenes heeft verschillende verwijzingen naar Psalm 137:9. In een homilie over het boek Jozua geeft de oude Origenes zijn uitleg van de tekst kort en bondig weer. 'De kleintjes van Babylon kunnen niet anders worden verstaan dan als de slechte gedachten die ons hart
verwarren en verstoren. Zo wordt immers “Babylon” uitgelegd. Deze zonden moeten terwijl ze nog klein zijn en vanaf het begin aangepakt worden en verpletterd tegen de rots die Christus is, en met zijn hulp afgeslacht, opdat er niets in ons overblijft dat de kop weer opsteekt.'3 Origenes refereert hier aan Genesis 11: 9 waar gezegd wordt dat Babel 'verwarring' betekent. Dit verbindt hij aan de verwarring in ons hart door onze emoties. Die moeten we in de kiem smoren. Als de toorn begint op te komen moeten we die onmiddellijk uit onze gedachten zetten, zodat er niets van overblijft. Dat geldt voor elke gedachte die onze geest verwart, niet alleen zonde maar ook somberheid. We moeten 'slechte gedachten onmiddellijk, vanaf het allereerste begin doden.'4 We moeten ons meteen op Christus richten en bij Hem alle boosheid en zorg kwijtraken.
In zijn preken over het boek Numeri zet hij dezelfde ideeën uitvoeriger uiteen. Niemand is immuun voor het opkomen van een verkeerde gedachte. Het gaat er echter om wat je daarmee doet. Je moet er korte metten mee maken. 'Als zo'n gedachte van Babylon in ons nog niet tot iets van een daad heeft geleid, moet je, als die nog klein is, er geen medelijden mee hebben en hem niet sparen, maar dood hem onmiddellijk. Omdat hij te haten is: vernietig hem, dood hem door hem te verplet- teren tegen de rots. En de rots is Christus.' We moeten dezondige gedachte, zodra die geboren wordt, 'als het hoofd te voorschijn komt uit het geboortekanaal van de ziel', meteen verpletteren. We moeten hem doden door ermee bij de rots Christus te komen opdat de opkomen- de zondige gedachten 'in het bedenken van zijn oordeel, waarvoor we moeten beven, verdwijnen en vergaan.'5
In zijn werk tegen Celsus geeft Origenes dezelfde uitleg van de 'kleintjes'. Hier stelt hij tegenover de chaos van ons hart, waar Babylon voor staat, de waarheid van het Woord dat mensen op het rechte pad houdt. 'De recht- vaardigen vernietigen alles wat als vijanden en ont- springend aan het kwaad hen gevangen nemen wil, terwijl het kwaad nog klein en niet volgroeid is, opdat er niets van over blijft. Zo horen we ook het woord van Psalm 137. ... Want de kleintjes van Babylon, wat “verwarring” betekent, zijn de verwarrende gedachten over het kwade die opkomen in de ziel en nog niet volgroeid zijn. Hij die deze beheerst, door als het ware hun hoofden tegen de vaste en stevige rots van het woord te slaan, is de man die de kleintjes van Babylon verplettert tegen de rotsen en daarom wordt hij geze- gend'.6
In de Latijnse kerk wordt de tekst in de eerste eeuwen niet geciteerd. Men zou zich kunnen voorstellen dat een radicale auteur zoals Tertullianus Psalm 137 goed zou kunnen gebruiken, maar het duurt in de ons ter beschik- king staande teksten tot de vierde eeuw voordat een in het Latijn schrijvende theoloog deze opneemt.
Hilarius van Poitiers (begin 4e eeuw-368) interpreteert in zijn Psalmencommentaar de tekst in dezelfde lijn als Origenes, maar werkt de betekenis van de dochter verder uit zodat de exegese beter onderbouwd wordt.7 Alle volken zijn dochters van Babel, want vanaf de toren van Babel zijn alle volken verspreid over de wereld. Dat is het wat wij naar het vlees zijn. 'Dit is dus de ellendige dochter van Babel: het vlees van allen.' We moeten het vlees en zijn werken bestrijden en dat is de dochter van Babel bestrijden. 'Gelukkig is hij die zijn vlees onder- werpt aan de heerschappij van de ziel en het aan de geest ondergeschikt maakt.'
Hilarius legt dan net als Origenes uit dat je de zonden vanaf het begin moet uitbannen, voordat ze volgroeid zijn. 'Want begeerten die reeds robuust zijn, zijn gevaar- lijk en als die volwassen zijn worden ze moeilijk vernie-tigd.' 'Daarom is hij gelukkig die de kleintjes van de dochter van Babel, dat wil zeggen: de ondeugden van het lichaam die nog teer zijn, verplettert en vernietigt.' Die vernietiging kan niet radicaal genoeg zijn. Het gaat niet om afzweren of afschaffen van de zonden, maar om het doden daarvan. 'Door de kennis van God worden de ondeugden niet door afschaffing maar door de dood te niet gedaan; zo worden goddeloosheid, lust, hebzucht, dronkenschap, vijandschap en haat verslonden door godsdienst, kuisheid, vrijgevigheid, nuchterheid en liefde, en wordt het vlees tot dienstbaarheid gebracht door al de werken van de geest.'
VergeestelijkingMen kan zich afvragen of de vergeestelijking van de tekst nog recht doet aan de betekenis daarvan. Deze conclusie moet echter niet al te haastig worden getrok- ken. Allereerst is een christologische interpretatie van oudtestamentische teksten in de patristische periode normaal. Dat wordt extra in de hand gewerkt als er elementen in een tekst zijn die zo'n interpretatie oproepen, zoals het woord 'rots' in dit verband. Een christologische interpretatie is de wijze waarop het vroege christendom teksten ontheft aan een louter historische lezing zonder enige relevantie voor het heden. Men zou kunnen zeggen: men kan niet zonder een of andere vorm van diepere betekenis en besef van gelaagdheid van een tekst als men daarvan meer verwacht dan een object van het verleden te zijn.
Dit geldt des te meer als men een tekst niet letterlijk historisch kán lezen. Bij de grote exegeten van het vroege christendom was er een klaar besef dat de bijbel niet altijd letterlijk kan worden verstaan8, bijvoorbeeld omdat ze dan een moreel of religieus (en die twee kun je niet losma- ken) verwerpelijk standpunt zouden weergeven. Er is een norm voor de uitleg. Augustinus (354-430) heeft dat in De doctrina christiana het meest uitgewerkt en hij stelt dat als uiteindelijke hermeneutische richtlijn de liefde moet gelden.9 Een uitleg die zich verzet tegen de liefde kan niet de juiste uitleg zijn.
Het is deze benadering die vroegchristelijke auteurs leidt bij de exegese van dit vers. Wie een moord pleegt kan nooit gelukkig geprezen worden. Dat verzet zich tegen de meest basale beginselen van de godsvrucht en van ware godsdienst. Een uitleg waarbij kinderen letterlijk tegen de rotsen geslagen worden is voor de kerkvaders onmogelijk.10 Als men dan toch de tekst als woord van God wil zien dan kan men niet anders dan de wraakgedachten jegens het fysieke volk van Babel te transponeren naar Babel als symbool voor zonde en geweld. Die laatste moeten met wortel en tak worden uitgeroeid en daarover zijn de kerkvaders niet alleen eensgezind,11 maar ook zeer resoluut.
Deze interpretatie vanuit christelijk perspectief is allerminst oppervlakkig, met een lieve God zonder kracht. Het is veeleer vanuit de gedachte van een richtende God. Origenes maakt dat expliciet: het is met het oog op Jezus die de rechter is voor wie wij, 'in het bedenken van zijn oordeel, waarvoor we moeten beven'12, de zonden vanaf het eerste ontkiemen moeten uitroeien. Wíj mogen geen wraak uitoefenen, omdat de wraak aan God behoort. Hij is rechter en daarom moeten we onze wraak afleggen, net als enige andere zonde die onze harten en zinnen verwart.
De vroegkerkelijke interpretatie heeft gevolgen voor het front dat zich in de tekst voordoet. Bij een letterlijke lezing zijn de kinderen van de dochter van Babel kinderen aan de andere kant van de grens. Ze zijn 'zij'. Bij de vroegkerkelijke lezing zijn de kinderen van Babel in onszelf: onze eigen gedachten die ontwaken. We moeten onszelf gaan bestrijden, ons eigen vlees, onze eigen oude mens. Babel zijn wijzelf.
De geestelijke lezing heeft ook gevolgen voor de vertaling. Allereerst wordt 'olalim niet vertaald met 'kinderen' of 'baby's', maar met 'de kleintjes' (parvulos),waardoor de bredere betekenis makkelijker wordt en men 'kinderen' niet nog eens als een metafoor moet opvatten. Verder verdwijnt het bezittelijke voornaam- woord: 'uw kleintjes' wordt 'de kleintjes'. Daardoor kunnen het ook mijn kleintjes zijn die ik zelf moet verpletteren.Uiteraard kan men dat niet meer letterlijk
opvatten, want dat zou het vermoorden van de eigen kinderen beteke- nen. In een preek die (waarschijnlijk ten onrechte) aan Ambrosius is toege- schreven, wordt dit expliciet gemaakt. Deze Pseudo-Ambrosius heeft het niet meer over doden in het algemeen, maar hij denkt aan
familiemoord (parricidium).13 Het is daarom voor hem vanzelfsprekend dat de tekst vergeestelijkt moet worden, als een moreel beroep.
Er is dus nogal wat impliciet werk verzet voordat de patristische exegese rond is. Deze geeft uiteindelijk een aanvaardbare interpretatie waarmee we in de kerk voor de dag kunnen komen, maar de uitdaging van de hardheid van de letterlijke lezing lijkt verloren. Bij Origenes licht die nog na in het spreken over Christus als rechter, maar bij Pseudo-Ambrosius is de spanning weggeëbd door de tekst bij voorbaat moraliserend te lezen. Hij interpreteert op de wijze van de leesregel zoals Augustinus die expliciet heeft geformuleerd in De doctrina christiana en waardoor de angel naar het lijkt is weggenomen.
VerbredingZodra het fundament van de geestelijke lezing gelegd is, is er ruimte voor verbreding. De gegeven exegese wordt zelf een bron voor verdere reflectie. Deze vindt men in de eeuwen na Origenes en Hilarius. Voor een deel geven latere auteurs een simpele herhaling of variatie van de interpretatie van hun voorgangers, allemaal in de lijn van het bestrijden van de zonden die in ons opkomen en waarvan Babel het symbool is, waarbij de een dit aspect en de ander dat opneemt, vaak samengevat in een paar woorden.14 Het onmiddellijk terugwijzen van opkomen- de zondige gedachten is daarbij een belangrijk punt, met name in de vorming van monniken. Net als in de preek van Origenes over Numeri is de grondgedachte dat we het opkomen van gedachten niet vermijden kunnen, maar we kunnen en moeten die wel onmiddel- lijk terugwijzen. Hieronymus schrijft aan een dochter van een bekende: 'Laat slechte gedachten niet groeien; laat niets Babylonisch, niets van verwarring in je volwassen worden. Dood de vijand als hij nog klein is. Laat boosheid in de kiem worden verpletterd opdat het onkruid niet groeien zal. ... Omdat het onmogelijk is dat de aangeboren hitte van hun binnenste niet spontaan in het gevoel van mensen opkomt wordt diegene gepre- zen, wordt diegene gelukkig genoemd, die zodra hij smerige dingen begint te denken die gedachten onmid- dellijk doodt en hen verplettert tegen de rots, en de rots is Christus.'15
Er zijn echter ook nuanceringen en nieuwe aspecten die de verdere receptiegeschiedenis interessant maken. We moeten van onze zonden verlost worden. Het beste is dat we hen in de kiem smoren. Dat lukt echter niet altijd. De raad van Augustinus dat we niet met de kleine zonden in discussie moeten gaan16 wordt niet altijd opgevolgd en zo worden ze groot . Daarom is het goed te bedenken dat Christus niet alleen het einde van de kleine zonden is, maar ook van de grote. Augustinus prijst de hooggeëerde vrome bisschop Paulinus (354- 431) om een brief die deze schreef. 'Daarin worden de kleintjes, ja, de uit de kluiten gewassen zonen van Babylon, de zonden van wereldse verwarring en trots, tegen de rots verpletterd.'17
Om dat bijbels te verankeren wordt naar een andere tekst over een rots verwezen: de rots waarop Oreb werd geslacht door Gideon (Richt. 7:25; vergelijk ook Jes. 10:26). Oreb was een machtige koning van Moab die Israël tiranniseerde, maar Gideon overwon hem en bracht hem ter dood. Zo vinden niet alleen de kleine vijanden de dood op de rots maar ook de grote. Christus is niet alleen een verlosser van kleine zonden maar ook van grote.'Als de vijand groter is,laathijgedoodworden op de rots; als de vijand klein is, laat hij verpletterd worden tegen de rots. Dood de grote op de rots en verpletter de kleine tegen de rots. Laat de rots overwinnen.'18 De verwijzing naar Oreb is niet expliciet, maar de gedachtelijn wijst duidelijk in zijn richting.
Voordat we nu de conclusie trekken dat het dus niet zo erg is als we de zonden laten groeien tot ze een uitwas worden, omdat Jezus toch wel vergeeft, is het goed de les van Bacharius (5e eeuw) ter harte te nemen. 'En wacht jíj tot je vijand een reus geworden is?'19 Je kunt wel spreken over de reus die verslagen is door de macht van de genade van Christus, maar kijk eerst maar eens naar de kleintjes. Roei die liever uit voordat je over de reus gaat praten, want voor je het weet worden de kleintjes groot en richten ze veel kwaad en ellende aan, vooral als je ze tot reuzen laat uitwassen.
De strijd tegen de zonde is zwaar. Die kun je niet zelf verpletteren, maar daarvoor heb je, zo zegt het pseudo- augustijnse geschrift De visitatione infirmorum de biecht nodig en de priester. Gefundeerd in het woord van God ontvang je in de kerk de vergeving van alle zonden. Het geschrift brengt de groten zelfs in de tekst in: 'Zalig wie uw kleintjes en de heel groten zal grijpen en verpletteren tegen de rots.'20 De zware strijd tegen de zonde geeft ook een andere benadering van de interpretatie. Lag bij de eerder genoemde auteurs het accent vooral op de vermaning, Ambrosius (340-397) leest het vers vanuit een pastoraal-psychologische attitude. 'Als de verlokkingen van het vlees over ons komen of vijandige machten ons aanvallen, laat dan de ziel aan God toegewijd blijven. Want dán zijn we het meest onder druk als het vlees toegeeft. Sommige machten drukken hevig op de aangevochten ziel en proberen die alle steun te ontne- men. Daarop is van toepassing: Breek af, breek af, tot op de grond ermee!'21 Hier is de zielzorger aan het woord. Mensen die in zonde gevallen zijn en zich van Jeruzalem naar Babel hebben gekeerd mogen hoop hebben. De psalmdichter verwijst 'naar een heelmeester als hij zegt: Gelukkig hij die jouw kinderen grijpt en op de rots verplettert. Dat wil zeggen: die de zieke en glibberige gedachten verplettert op Christus.' De aansporing is hier geworden tot troost. Dat lijkt een stap verder weg van de hardheid van de letterlijke tekst. Men kan echter ook stellen dat het veel dichter bij de tekst is. Deze is immers een roep in nood en Ambrosius zegt dat deze roep door Christus wordt gehoord. Wij worden door Hem bevrijd van Babel als de kinderen van Babel, onze zonden, vernietigd worden tegen de vaste rots van ons behoud. De pastorale benadering van Ambrosius kon wel eens dichter bij de letterlijke tekst staan dan de interpretatie van zijn voorgangers.
Nog een stap verder gaat Arnobius de Jongere (5e eeuw) in zijn Psalmencommentaar. Niet wijzelf slaan onze zonden tegen de rots. Dat kan alleen Jezus. Hij is de zalige die de kinderen van Babel tegen de rots slaat. Zo wordt de interpretatie van Psalm 137 tot een gebed: 'Kom, zalige. Kom, Here Jezus Christus. Kom onzicht- baar tegen de onzichtbare machten... Neem en verplet- ter niet alleen die reusachtige vijanden zelf maar ook hun kleintjes tegen de rots waarop U de Kerk gegrond- vest hebt, zodat niet alleen die enorme misdaden maar ook een kleintje en wat geringer dan alle zonden schijnt te zijn - dat U ook dat in ons doodt.'22 Tegelijk zijn wij het ook zelf die de zonden tegen de rots slaan, maar dan alleen in de kracht van Jezus. 'Geef ons raad opdat wij de zonde onmiddellijk nadat die geboren is verpletteren tegen de rots en dat wij die niet laten groeien opdat ze niet als ze uitgegroeid zouden zijn op hun beurt voor ons iets barbaars zouden oproepen.' Door de psalm de vorm van een gebed te geven nadert Arnobius nog meer de letterlijke betekenis. Het is immers uitgesloten dat de arme ballingen in Babel zelf hun vijanden zouden kunnen bestrijden. Er is een ánder nodig om Babylon tegemoet te treden. Dat besef is er ook bij christenen die vechten met hun zonden en zo komt Arnobius tot zijn smeekgebed om redding door Jezus.
Met Christus verbondenArnobius nadert in zijn uitleg een andere interpretatie- lijn in de vroegkerkelijke exegese van het vers dan die van Origenes. In de eerder genoemde pseudo- ambrosiaanse preek wordt over het verpletteren van de kinderen tegen de rots gezegd: 'Dit zou hoe dan ook in godsdienstig opzicht familiemoord zijn, als de rots niet de gestalte van het lichaam van Christus zou hebben. Niemand is immers gelukkig die zijn kinderen tegen de rots verplettert, maar gelukkig is hij die hen aan de rots vasthecht.'23 Hier gebeuren verschillende dingen. In de eerste plaats worden de kinderen van een ander, van Babel, de eigen kinderen. Deze worden niet vergeeste- lijkt tot zonden, maar zijn gewone, fysieke kinderen. Die sla je niet dood tegen de rots – tenzij die rots het lichaam van Christus is. Impliciet gaat het hier over het sterven in Christus, maar expliciet geldt vooral het andere: we hechten onze kinderen vast aan de rots die Christus is. Door Christus aan te duiden als 'het lichaam van Christus' krijgt dit een ecclesiologische betekenis. De kinderen worden opgenomen in de kerk. Zo kun je je kinderen verliezen en gelukkig zijn. Het verpletteren tegen de rots wordt zo een variatie op het ondergaan in het water van de doop, waarbij niet meer de dood overheerst maar de climax ligt in de rots waaraan we zijn vastgehecht.
De verschuiving van 'uw kinderen' naar de eigen kinderen lijkt een omkering van de tekst. De verschui- ving is echter minder groot als we die in het perspectief van de doop zien en in het licht van interpretaties van enkele andere auteurs uit dezelfde periode. Augustinus staat in zijn exegese stevig verankerd in de kerkelijke traditie als hij in zijn Psalmenmeditaties de kinderen van Babel interpreteert als de oude mens. Die wordt gedood. Wij ontvangen eeuwig leven, maar dat betekent wel dat we in dit leven afsterven aan onszelf. 'Jij moet zo zijn dat je jeugd kan worden vernieuwd als die van een arend. En weet dat die niet kan worden vernieuwd als je oude mens niet op de rots zal zijn stuk gebroken; dat wil zeggen: zonder de hulp van de Rots, zonder de hulp van Christus zul je niet kunnen worden vernieuwd.'24 Het gaat hier niet over de geestelijke vernieuwing als levensheiliging, maar om het eeuwige leven dat we in Christus hebben, waarover we spreken en waarvan we slechts een heel klein beetje voelen, maar niet het hebben zodat we deze gelukzaligheid waardig zullen zijn: Gelukkig is hij die de kinderen zal verpletteren tegen de rots.'31 In zijn commentaar op Hosea 14:1 vergelijkt hij de ketters, en daarbij heeft hij met name de Novatianen op het oog, met Samaria. Geen enkel zaad van hen mag opgroeien opdat er niet nog slechtere kinderen in de wereld komen.32
Er zijn hier inderdaad concrete tegenstanders die auteurs als Basilius, Gregorius en Hieronymus tege- moet treden. Ketters zijn mensen van vlees en bloed. Daarmee komen we in een andere sfeer dan bij de andere auteurs. We moeten echter wel in het oog houden dat de bestrijding van de ketters niet met het zwaard plaatsvindt, maar door geestelijke pijlen ofwel de getuigenissen van de Schrift. Het gaat om een strijd met het Woord en niet om inquisitie en schavotten. Juist Hieronymus geeft, onder verwijzing naar Origenes, aan dat geweld nooit de juiste uitleg van de Schrift kan zijn.33
EindgerichtHieronymus verbindt de gerichtstekst Jesaja 13:17 ('Ik zet tegen hen de Meden op, die niet om zilver geven, noch zich door goud laten verleiden') met ketterij. De donatist Tichonius (tweede helft 4e eeuw) bewaart het apocalyptische perspectief van de profeet: het gaat om het eindgericht wanneer God de goddelozen zal vernie- tigen. Het blijft nog uit omdat de weerhouder nog werkt, maar daarna zal net als Jesaja 13 ook Psalm 137 realiteit worden.34 De vroegkerkelijke orthodoxie heeft de idee van een apocalyptisch einde altijd vastgehouden. Ze heeft tegelijk altijd vastgehouden dat het Gód is die het gericht voltrekt en dat alleen Hém de wraak toekomt. Toch geeft de apocalyptische interpretatie met het geweld van het gericht Gods aan dat Tichonius in een andere tijd en context leefde. Het donatistische conflict was de eerste maal dat binnen de kerk zelf geweld uitbrak in een strijd die niet meer met geestelijke pijlen beslecht kon worden.
Geen wraakDe receptiegeschiedenis van Psalm 137 in de vroege kerk is interessant. Het meest opmerkelijk is echter de interpretatie die niet wordt gevonden: een letterlijke overplaatsing naar de eigen context. Psalm 137 is een lied van mensen die onderdrukt worden en vreselijke dingen hebben meegemaakt. Dat is precies de situatie van christenen in de tweede en derde eeuw. Het zou een simpele stap geweest zijn om bij het lezen van deze psalm tegen de onderdrukkers te zeggen: 'Laten ze jóuw kinderen maar eens voor de leeuwen gooien!' Daarvan is geen zweem te vinden. Christenen schreeuwen niet om wraak maar gebruiken de psalm om het kwaad in henzélf te bestrijden. Men verwijt de vroegkerkelijke exegese wel dat deze vergeestelijkt. Dat kan men alleen staande houden als men uit het oog verliest wat voor concrete ethische beslissingen er genomen zijn om een letterlijke exegese af te wijzen. De exegese die het meest voor de hand ligt – die nooit. Het latere christendom heeft heel wat makkelijker de roeping die het geloof in de concrete context vroeg naast zich neergelegd. Het huidige psychologische begrip voor de tekst is een heel wat minder zware exegese dan die van de kerkvaders. Deze is een simpele kortsluiting van tekst en eigen context als men die vergelijkt met het verstaan van de vroege kerk. De kerkvaders interpreteerden de tekst niet vanuit hun situatie van vervolging, maar vanuit de ware context van hun leven: vanuit Christus die alle machten heeft overwonnen.
Eindnoten1 Zie A. van de Beek, God doet recht. Eschatologie als christologie. (Zoeter meer: Meinema, 2008), 280v; W.J. de Wit, “Your Little Ones against the Rocks! ModernandAncientInterpretationsofPs.137:9”inD.vanKeulen & M.E. Brinkman, Christian Faith and Violence II, Studies in Reformed Theology 11. (Zoetermeer: Meinema 2005), 296-307.
2 In overleg met de redactie van Marturia heb ik voor deze bijdrage uitsluitend gebruik gemaakt van de edities van J.P. Migne: Patrologia Graeca en Patrologia Latina. Hoewel er van de meeste werken meer recente en betere kritische edities voorhanden zijn, zijn deze uitgaven voor de doorsnee lezer of geïnteresseerde vaak moeilijk toegankelijk. Omdat de Migne-editie bovendien geheel digitaal beschikbaar is, hebben we deze editie hier als uitgangspunt willen benutten. Patrologia Graeca en Patrologia Latina zijn op het internet respectievelijk te vinden op: http://graeca.patristica.net/#t001 en http://latina.patristica.net/#t001. Als je een nummer van een deel aanklikt en op het getande cirkeltje dat op de pagina juist onder 'Inloggen' staat, klikt, staat er de mogelijkheid om een pdf file van het betreffende boek te downloaden. Engelse vertalingen van veel patristische werken staan op: http://www.newadvent.org/fathers/index.html. Als men hiervan een deel downloadt, kan men vervolgens met crtl-a, ctrl-c en ctrl-v deze in een gewone wordfile zetten.
3 In librum Iesu nave, Homilia XV, MPG 12: 900s. We hebben de tekst alleen in de Latijnse vertaling van Rufinus die in zijn inleiding zegt dat de prekenserie gehouden is door Origenes op later leeftijd (senex) (MPL 12: 825s). Eusebius van Caesarea geeft in zijn psalmencommentaar eenzelfde uitleg. De 'kleintjes' zijn de zaden van het kwaad en het begin van de chaos van zonden (Commentaria in Psalmos, MPG 24: 37). InlibrumIesunave,HomiliaXV,MPG12:901.
In Numeros, Homilia XX, MPG 12: 730.
Origenes, Contra Celsum VII,22, MPG 11: 1453.
Tractatus super Psalmos, 137, 13v, MPL 9: 783s.
Zie vooral Origenes, De principiis IV,15-18, MPG 11: 373-384. 'De goddelijke Wijsheid zorgde er voor een soort struikelblokken, ergernissen of onmogelijkheden midden in de wet en de geschiedenis in te voegen' (Origenes, De principiis IV,15, MPG 11:373). Voorts: Augustinus, De doctrina Christiana III,5-18, MPL 34: 68-76. Zie ook noot x.
4 5 6 7 8
9 Augustinus, De doctrina christiana I,36,40-I,40,44, MPL 34: 34-36; II,41,62, MPL 34: 64; III,10,15, MPL 34: 71v.
10 Origenes, geciteerd door Hieronymus, Commentaria in Epistolam ad Galatas 5:13, MPL 26: 407, ziet de tekst als een voorbeeld om duidelijk te maken dat een letterlijke lezing van de bijbel echt niet kan in sommige gevallen.
11 Dit betreft althans de theologische betekenis voor de kerk. Als het gaat om een louter historisch verstaan in de context van Israël, kan ook een letterlijke exegese worden toegepast. Dat is uiteraard vooral bij de Antiochenen het geval. Zie het commentaar op Jeremia 51:45 van Theodoretus van Cyrus (In Ieremiam 50, MPG 81: 745). Daar gaat het over de verwoesting van Babylon. Indirect kan hier echter ook en christo- logische lezing aanwezig zijn, zoals bij Procopius van Gaza. In diens commentaar op Exodus 12:13 verbindt hij de eerstgeborenen van Egypte en de kinderen van Babylon (Commentarii in Exodum , MPG 87.1: 575). Zij gaan onder, terwijl er redding is in het bloed dat verwijst naar Christus. Historisch gaat het dus bij deze auteurs om de ondergang van Babel, terwijl het theologisch om de redding in Christus gaat. De meeste auteurs leggen de verbinding direct, zonder de historische omweg van de ondergang van Babel.
De verbinding tussen de kinderen van Egypte en die van Babylon wordt ook al gelegd door Gregorius van Nazianza (Oratio 45, In sanctum Pascha, MPG 36: 644). Hij maakt de merkwaardige combinatie van het oude ingewortelde kwaad, dat als de oude zuurdesem die verwijderd moet worden, en de kinderen van Babel.
12 In Numeros, Homilia XX, MPG 12: 730.
13 Pseudo-Ambrosius, Sermo 46, De Salomone 3,8, MPL 17: 696.
14 Paulinus van Milaan, Vita S. Ambrosii 41, MPL 14: 41: 'al zijn intenties';
Ambrosius, Expositio in Psalmum CXVIII, Sermo 8,34, MPL 15:1308: 'begeerten' (cupiditates); Evagrius, Sententiae I, MPL 20: 1183: 'slechte gedachten'; (Pseudo-?)Hieronymus, Breviarium in Psalmos, Psalm 136 (137), MPL 26: 1231s: 'de begeerte' (concupiscentia); idem, bij Psalm 140 (141), MPL 26: 1237: 'gedachten'.
15 Hieronymus, Epistola 22,6, Ad Eustochium, Paulae filiam, MPL 22: 398. De zin wordt met een paar kleine wijzigingen geciteerd in de Vita S. Hieronymi, MPL 22:190 , in een anonieme (aan Hieronymus toegeschre- ven) preek tot de monniken, MPL 30: 318 en door de collector van werk van Hieronymus, Lupus de Olmeto, Regula monachorum 3, MPL 30: 329. Zie voor de idee van het onmiddellijk doden van opkomende zondige gedachten ook Chromaticus van Aquila, Tractatus in Evangelium S. Matthaei IX,1, MPL 20: 349; (Pseudo-?) Augustinus, Ad fratres in eremo commorantes,sermo9,MPL40: 1251:'alstoornindezielwordtgeboren, dring hem dan meteen terug, verpletter hem tegen de rots'; Origenes noemt toorn ook al als eerste van de ondeugden die verpletterd moeten worden (In librum Iesu nave, Homilia XV, MPG 12: 900.)
16 Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Psalm 136 (137): 22, MPL 37: 1774. 17 Augustinus, Epistola 27, 2, Ad Paulinum, MPL 33: 109.
18 Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Psalm 136 (137): 22, MPL 37: 1774. 19 Bacharius, De reparatione lapsi 21, MPL 20: 1059.
20 Pseudo-Augustinus, De visitatio infirmorum 4, MPL 40: 1154.
21 Ambrosius, De poenitentia II,11,105, MPL 16: 523.
22 Arnobius, Commentarius in Psalmos, Psalm 136 (137), MPL 53:542.
23 Pseudo-Ambrosius, Sermo 46, De Salomone 3,8, MPL 17: 696.
24 Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Ps. 66 (67): 10, MPL 36: 812.
25 Pseudo-Hieronymus, Brief 19, De vera circumcisione 15, MPL 30: 203.
26 Prosperus van Aquitanië, Psalmorum Expositio, Psalm 136 (137), MPL 50:
392s.
27 Basilus, Commentarius in Iesaiam XIII, MPG 30: 597.
28 Gregorius van Nyssa, Contra Eunomium I,1, MPG 45: 249.
29 Procopius van Gaza, Commentarii in Iesaiam, MPG 87.2: 2085-2088.
Procopius geeft in zijn commentaren veel interpretaties van vroegere
uitleggers weer.
30 Procopius van Gaza, Commentarii in Iesaiam, MPG 87.2: 2089.
31 Hieronymus, Commentarius in Isaiam Prophetam VI, op Jesaja 13:17, MPL
24: 214.
32 Hieronymus, Commentarius in Osee III, op Hosea 14:1, MPL 25: 941. Zie
ook zijn commentaar op Obadja 16v, MPL 25: 1110 waarbij het gericht
over Edom en Babel op de ketters betrokken wordt.
33 Hieronymus, Commentarius in epistolam ad Galatas 5:13, MPL 26: 407. 34 Tichonius, De septem regulis 4, MPL 18, Door: Prof. A. van de Beek, overgenomen uit Marturia, nummer 9, juni 2013