Lukas schreef:De brief aan de Romeinen is wel degelijk ook aan Joden gericht. Ik zou bijna zeggen dat kan niet anders, want in de handelingen periode richtte Paulus zich altijd in eerste instantie tot de Joden.
Daarnaast: als Paulus de wet van Mozes aanhaalt, dan moeten het wel Israëlieten zijn tot wie hij spreekt. Een niet-Jood (zeg maar: een willekeurige romein uit de volken) zal geen idee hebben waar de wet over gaat, of op z'n minst zou hem dat weinig zeggen. Ze hadden geen bijbeltje in hun kast staan zoals tegenwoordig.
De volgende teksten geven o.a. weer dat ook Joden/Israelieten aangeschreven werden.:
Rom 2:17 Indien gij u dan Jood laat noemen, steunt op de wet, u beroemt op God, zijn wil kent ...
Rom 4:1 Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze voorvader naar het vlees, verkregen heeft?
Rom 7:1 Of weet gij niet, broeders, – ik spreek immers tot wie de wet kennen – dat de wet heerschappij voert over de mens, zolang hij leeft?
Principes van de 10 geboden naleven door naastenliefde te betonen, is het probleem ook niet. Dat is niet het zelfde als de gehele wet van Mozes onderhouden. (alle geboden en richtlijnen en geboden die daarbij horen). Romeinen 13 is geen oproep aan de niet-Joden om de hele wet van Mozes na te leven. Voor niet Joden zou net zo goed van toepassing kunnen zijn dat zij hun naaste liefhebben, omdat dit in hun hart gegeven is.
De kern van de zaak is dat de wet van Mozes een geheel is. Als je de wet van Mozes wilt onderhouden kun je niet een stukje nemen. De hele wet moet dan onderhouden worden. Op zich dan nog begrijpelijk als iemand een Israëliet is, maar als iemand niet-Joods is waarom zou hij/zij dat doen?
Om bij de Romeinen brief te blijven:
Rom 6:14 Immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.
Bambi schreef:De gemeente van Rome was een gemengde gemeente, zie:
Romeinen 1:
7 Allen, die te Rome zijt, geliefden Gods, en geroepen heiligen, genade zij u, en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
13 Doch ik wil niet, dat u onbekend zij, broeders, dat ik menigmaal voorgenomen heb tot u te komen (en ben tot nog toe verhinderd geweest), opdat ik ook onder u enige vrucht zou hebben, gelijk als ook onder de andere heidenen.
Vooral dat woordje andere maakt duidelijk, dat hij ook tot de heidenen in Rome spreekt.
En in het volgende vers zie je ook duidelijk dat er ook heidenen tot die gemeente behoorden.
Romeinen 11:
13 Want ik spreek tot u, heidenen, voor zoveel ik der heidenen apostel ben; ik maak mijn bediening heerlijk;
Hoofdstuk 13 is tot de hele gemeente. Dus Jood en heiden.
Paulus schreef de Romeinen nota bene dat zij een jood genaamd worden omdat ze steunen op de wet (Rom 2,17) dus hoezo waren dat geen joden? Deze Romeinen waren zonder meer jood of bekeerling en een ieder die zich bekeerde tot het jodendom werd in die tijd als een volwaardig lid gezien (Ex 12,48) i.t.t. de huidige definities die bepalen wie een jood is.