Jvslooten schreef:Het enige probleem is dat de niet-wedergeboren mens, de vleselijke natuur zegmaar, zich helemaal niet kàn bekeren, en helemaal niet kàn geloven. Immers, zij die naar het vlees zijn, bedenken de dingen van het vlees. (Rom. 8:5a) Daarom is het nodig dat de niet-wedergeboren mens èèrst door God wordt wedergeboren, want zij die naar de Geest zijn, (bedenken) de dingen van de Geest. (Rom. 8:5b).
Eigenlijk is wat ik nu zeg niet het hele verhaal, want bekering en wedergeboorte gaan wel altijd samen en tegelijk op: het is dezelfde gebeurtenis, van twee kanten gezien. Aan de ene kant God, Die geboren doet worden (1 Joh. 5:1, staat ook letterlijk in de Petrusbrieven maar waar het precies staat zou ik op moeten zoeken) en aan de andere kant de zondaar, die als wedergeboren schepsel zich afkeert van de zonde en toekeert tot God. Hierop volgt het geloof; de bijbel leert namelijk dat alle gelovigen reeds zijn wedergeboren.
Deze volgorde, met wedergeboorte voorop, is belangrijk. Anders zou je ten diepste stellen dat de grond voor ons behoud niet (volledig) in Christus ligt, en dat kan nooit de bedoeling zijn. Door onze bekering en/of geloof als grond voor de wedergeboorte te beschouwen, doe je Christus te kort en propageer je bovendien een bepaalde vorm van 'werkheiligheid'. Onze werken kunnen echter nooit het fundament vormen onder Gods verkiezende liefde.. dat zou wel een hele zwakke basis zijn. Bovendien, de bijbel leert duidelijk dat niet wij God aannemen om kinderen Gods te worden, maar dat God ons aanneemt om kind van Hem (wedergeboren!) te worden. Dit lees je bijv. letterlijk in Efeze 1:5 maar ook weer in de eerste Petrusbrief.
Groetjes!
Geloof is een gave, niet uit uzelf, opdat niemand roeme. Als je eerst wedergeboren moet zijn om tot geloof te komen kan dus niemand die niet wedergeboren is tot geloof komen. Wie tot Hem komt moet geloven dat Hij bestaat en een Beloner is voor wie Hem ernstig zoeken. Je ontvangt van Hem geloof om Hem aan te kunnen nemen en wedergeboren te worden.
Je hebt geloof door het horen van het Woord en gelovig/wedergeboren worden:
46 Hij kwam dan weder te Kana in Galilea, waar Hij het water tot wijn gemaakt had. En er was te Kafarnaüm een hoveling, wiens zoon ziek was. 47 Toen deze hoorde, dat Jezus uit Judea naar Galilea gekomen was, ging hij tot Hem en verzocht Hem te komen en zijn zoon te genezen; want deze lag op sterven. 48 Jezus zeide dan tot hem:
Indien gijlieden geen tekenen en wonderen ziet, zult gij niet geloven. 49 De hoveling zeide tot Hem: Heer, kom af, eer mijn kind sterft. 50
Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon leeft! De man geloofde het woord, dat Jezus tot hem sprak, en ging heen. 51 En reeds terwijl hij afdaalde, kwamen zijn slaven hem tegemoet en zeiden, dat zijn kind leefde. 52 Hij vroeg hun naar het uur, waarop de beterschap was ingetreden; zij zeiden tot hem: Gisteren op het zevende uur werd hij vrij van koorts. 53 De vader dan bemerkte, dat het dat uur was, waarop Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon leeft,
en hij werd zelf gelovig en zijn gehele huis.