Berichtdoor Cahier » 04 feb 2013 14:51
In het Nieuwe Testament is het duidelijk dat de oud-testamentische geloofshelden, op grond van Gods beloften hun redding niet in zichzelf maar reeds buiten zichzelf van de Messias hebben verwacht (zie bijv. Joh. 8: 56 en Hebr. 11:26). In het Oude Testament komen we dit bij de profeten bijvoorbeeld heel duidelijk tegen als er wordt geprofeteerd dat God walgt van hun eredienst (zie bijv. Amos 5:21-23); dus dat er ten diepste geen redding te vinden is in het onderhouden van de Mozaische wet (zie bijv. ook Ps. 51:18). Zo had ieder verbond na de zondeval feitelijk de Messias als fundament of wortel. (Jezus Christus, wordt niet voor niets zowel telg uit het huis van David als ook de wortel Davids genoemd, zie bijv. Openb. 22:16.) Daarom worden de verbonden van na de zondeval beschouwt als ten diepste één verbond (het genadeverbond) die onder de verschillende verbonden anders bediend werd.
Uit Hosea 6:7 blijkt dat er in de Bijbel ook wordt gesproken van een verbond met Adam dat verbroken werd. Maar voor de zondeval vloeide behoud niet voort uit het werk van Christus, want de mens was nog zondeloos. Dat betekent dus dat Adam krachtens zijn eigen werken (dat wil zeggen op grond van het houden van Gods wet) het verbond onderhield. Zo was er dus sprake van een werkverbond.
Onder gereformeerde theologen zijn er twee antwoorden op de vraag wie behoren tot het genadeverbond: Alleen de uitverkorenen, en: alle gedoopten. De uitkomst wie daadwerkelijk behouden wordt is natuurlijk bij allen gelijk: de uitverkorenen.
De Raad des Vredes is het derde verbond, en wordt ook wel verbond der verlossing genoemd. En behelst het besluit binnen de Drie-eenheid waarbij de Zoon zich tot middelaar opwerpt.
Aangezien de Gereformeerde Gemeenten slechts twee verbonden kennen, valt bij hen het verbond der genade samen met het verbond der verlossing. Daardoor valt bij hen de uitverkiezing samen met het genadeverbond.