Berichtdoor marin » 02 okt 2011 13:17
Een toelichting over dit onderwerp : Waar ga je heen op het moment dat je sterft?
Uit: de Bazuin te Sion.
ALS DE MENS STERFT, WAT DAN?
Het leven is kort, wij zijn maar tijdelijk op deze aarde; onze dierbaren, onze vrienden, ja ook wij
zelf zullen eens de ogen sluiten om niet weer op de gewone wijze wakker te worden en op te staan.
De dood ontziet niemand: rijken en armen, heersers en onderdanen, oud en jong, iedereen moet eens sterven want “… de dood is tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben”. Romeinen 5: 12b
Was het Gods bedoeling om de mensen voor een kortstondig leven hier op de aarde te plaatsen? Wij lezen in zijn Woord: “Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten”. Jacobus 1: 17.
Is de dood een goede gave?
Wat is de oorzaak dat de dood zijn intrede bij ons heeft gedaan?
Toen God de mens uit het stof der aarde geformeerd had en in zijn neusgaten de levensadem geblazen had (Genesis 2: 7) was het zijn voornemen dat dit schepsel eeuwig zou leven.
God wilde niet scheppen om later mens en dier te laten omkomen, maar Hij wilde blij zijn met wat Hij gemaakt had.
Dat alle schepselen aan de dood onderhevig zijn, is het gevolg van de zonde.
“Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood”. Romeinen 6: 23a.
De dood is iets wat niet in het scheppingsplan van God past. God noemt de dood een vijand.
“De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood”. 1 Korintiërs 15:26.
Tegenover deze vijand staan wij hulpeloos. Wat een leed veroorzaakt hij!
Van oudsher heeft de mens zich met de vraag beziggehouden: “Is de dood werkelijk het einde van alles, of mogen wij direct na de dood nog iets verwachten”?
“Maar wanneer een man sterft, dan ligt hij krachteloos neer; geeft een mens de geest, waar is hij gebleven?
Zoals water verdampt uit een meer en een rivier verloopt en uitdroogt, zo legt een mens zich neer en staat niet weer op; totdat de hemelen niet meer zijn, ontwaken zij niet en worden niet wakker uit hun slaap.
Och of Gij mij in het dodenrijk wil versteken, mij verbergen, totdat uw toorn geweken was; dat Gij mij een tijd stelde en dan weer aan mij dacht. Als een mens sterft, zou hij herleven? Dan zou ik hoop hebben al de dagen van mijn zware dienst, totdat mijn aflossing zou komen”. Job 14: 10-14.
Als een mens sterft, waar is dan zijn bewustzijn gebleven? Zal hij herleven?
Sinds de eerste mensen gestorven zijn, is er naar een antwoord op deze vraag gezocht.
Zo is er een verscheidenheid aan theorieën en gedachten ontstaan, die het leed wel enigszins hebben
kunnen verzachten, maar niet de twijfel wegnemen.
Wat is waar van alles wat verkondigd wordt?
Is een mens die sterft werkelijk gestorven?
Is de dood: ophouden te bestaan, of is er een toestand die wij met onze zintuigen niet kunnen waarnemen?
Wat is het juiste antwoord hierop?
Wie kan de nabestaanden van de twijfel verlossen? Menselijke ideeën en theorieën zijn in deze kwestie niet gezaghebbend. De enige betrouwbare gids is Gods Woord, dat op onze vragen antwoord geeft en daarmee ook zekerheid en hoop over onze doden.
Is dood dood?
Om het juiste antwoord te vinden moeten wij teruggaan tot het ontstaan van de mens. Er is een tijd
geweest, dat hij er nog niet was; noch op deze aarde, noch in de hemel, noch in een zogenaamde
geestenwereld.
Totdat God de mens schiep! “… toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en
blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen”. Genesis 2: 7
Hij gebruikte het stof van onze eigen aarde. De mens is dus uit stof van de aarde gemaakt en blijft door de producten van deze aarde in leven.
Als een wonderwerk kwam het schepsel uit de hand van de almachtige Schepper; het was naar het beeld en de gelijkenis van God gemaakt (Genesis 1: 26), hoewel het nog levenloos was en niet bezield met goddelijke kracht.
Maar de Schepper blies in de neusgaten van de mens de eerste levensadem en het gehele organisme kwam in beweging: de longen en het hart begonnen te werken, de cellen van spieren en zenuwen
werden gevoed, tot spannen en ontspannen aangezet, het verstand tot denken geprikkeld en de gevoelens wakker geschud. De mens was een levend wezen geworden.
In sommige vertalingen vinden wij voor het woord “wezen”, het woord “ziel”. In de grondtekst staat
“nephesh”, dat veel betekenissen heeft, namelijk: levend wezen, mens, ziel enz. De mens was dus een
levend wezen of een levende ziel geworden. Er was geen sprake van twee wezens die bij de schepping samengevoegd werden, waarvan het ene onsterfelijk zou zijn. Het begrip “onsterfelijke ziel” is nergens in de Bijbel te vinden.
De mens bestaat uit: lichaam, gemaakt van het stof van de aarde, en geest, de adem des levens.
Als geheel noemen wij dit: een levende ziel.
De enkeling heeft één lichaam, één verstand, één geheugen, één rede, één geweten en één wil; hij is
een persoonlijkheid met een karakter, een éénheid. Zolang de mens kan ademhalen is hij een levend wezen of een levende ziel, werkend, denkend, met gevoelens van vreugde, liefde en rouw.
Wanneer de mens sterft, valt hij in de toestand terug, waaruit hij genomen werd.
Dood is ontbinding van de levende ziel, het uiteenvallen in stof, waar de mens bij de schepping uit geformeerd werd.
De eenheid wordt verbroken. Sterven is uitblussen van het leven: het hart staat stil, de cellen worden niet meer gevoed en de spieren verstijven en de levensadem keert terug tot God.
“Verbergt Gij uw aangezicht, zij worden verdelgd, neemt Gij hun adem weg, zij sterven en keren weder tot hun stof”. Psalm 104: 29.
Dan houdt het leven op, want: “…gaat zijn adem uit, dan keert hij (de mens) weder tot zijn aarde, te
dien dage vergaan zijn plannen”. Psalm 146: 4
“…het stof keert weder tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest (levensadem) keert weder tot God, die hem geschonken heeft”. Prediker 12: 7.
Is er een bewust voortleven na de dood?
Bij veel christenen heerst de mening, dat met het sterven niet alles is afgelopen. Volgens hen zijn de
doden in het hiernamaals, in de hemel – het paradijs – of in het vagevuur of in de hel, waar zij
kunnen horen, zien, spreken, zingen, gelukkig zijn of lijden.
Satan spiegelde het eerste mensenpaar voor, dat sterven niet “dood” was.
Hij wilde de uitspraak van God, dat de mens sterfelijk is, ondergraven.
Hij misleidde dan ook Eva met de woorden: “Gij zult geenszins sterven… gij zult als God zijn”.
Met grote sluwheid is hij te werk gegaan, want zijn eerste leugen vond weerklank. Omdat niet ontkend kan worden, dat het lichaam aan de dood moet worden prijsgegeven, moest er toch iets anders zijn dat niet sterft en “als God” is. Zo ontstond de leerstelling dat de mens uit twee delen bestaat, namelijk: een
stoffelijk lichaam en een onstoffelijke ziel. Het lichaam zou vergaan, maar de ziel niet.
Wij kunnen in de Bijbel ongeveer 1700 maal het woordje “ziel” vinden, maar nergens staat er het
woord “onsterfelijk” voor. Zou de mens een onsterfelijke ziel bezitten, dan was hij onsterfelijk.
In het Woord van God lezen wij echter iets anders. Alleen God bezit de onsterfelijkheid (1 Timotheüs 6: 16). Het woordje “alleen” zegt al dat geen van de geschapen wezens in het grote heelal onsterfelijk is. Onsterfelijkheid is iets wat de mens later kan worden gegeven.
Met recht kon de psalmist uitroepen: “Welk mens leeft er, die de dood niet zien zal, die zijn ziel zal redden uit de macht van het dodenrijk”? Psalm 89: 49.
Kan een gestorvene zich niets meer herinneren, dan kan hij zijn Schepper ook niet loven.
“Niet de doden zullen de Here loven, niemand van wie in de stilte zijn neergedaald”. Met deze gedachte zijn alle godsmannen gestorven, zij wisten dat bij de dood hun het levenslicht zou worden ontnomen en elk verder contact met God zou ophouden. Toen koning Hizkia van een ernstige ziekte hersteld was, sprak hij in dankbaarheid: “… Gij toch zijt het, die mijn leven gered hebt van de groeve der vernietiging, want Gij hebt al mijn zonden achter uw rug geworpen.
Want het dodenrijk looft U niet, de dood prijst U niet; wie in de groeve zijn neergedaald, hopen niet op uw trouw. De levende, de levende, hij looft U, zoals ik heden doe; de vader maakt zijn zonen uw trouw bekend”. Jesaja 38: 17-19.
Gestorvenen hebben geen verbinding meer met de levenden op de aarde.
Op sluwe wijze handhaaft Satan zijn leugen en laat het voorkomen alsof gestorvenen zich kunnen manifesteren om met de levenden in contact te komen. In spiritistische kringen wordt gepoogd de onsterfelijkheid van de mens te bewijzen door het zogenaamde “communiceren met de geesten van
de overledenen”. Luister echter naar wat God in zijn Woord zegt: “… de doden weten niets; zij hebben
geen loon meer te wachten, zelfs hun nagedachtenis is vergeten. Zowel hun liefde als hun haat en hun
naijver zijn reeds lang vergaan; en zij hebben nimmer deel aan iets, dat onder de zon geschiedt”. Prediker 9: 5b-6.
Er staat dus duidelijk dat hun liefde, haat, jaloersheid, kortom alle gevoelens ophouden. De doden
hebben geen deel meer aan iets op deze aarde, ze kunnen ook het werk dat ze begonnen zijn niet afmaken.
De doden weten niet meer wat er op aarde gebeurt of hoe het met hun familie gaat. Zij kunnen hun vrienden niet meer helpen of met goede raad bijstaan en de omstandigheden keren. Ze zijn volkomen
van de levenden afgesneden.
De dood is een droomloze slaap, het lichaam sterft en het gedachteleven houdt op.
Zo hebben alle schrijvers van de Bijbel ook het sterven gezien, als een scheiden uit het leven, een ter ruste gaan.
“Maar wanneer een mens sterft, dan ligt hij krachteloos neer; geeft een mens de geest, waar is hij gebleven?
Zo legt een mens zich neer en staat niet weer op; totdat de hemelen niet meer zijn, ontwaken zij niet en
worden niet wakker uit hun slaap”. Job 14: 10, 12.
“Wanneer uw dagen vervuld zijn en gij bij uw vaderen te ruste zijt gegaan…” 2 Samuël 7: 12a.
“Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der
dagen”. Daniël 12: 13.
Met dezelfde woorden spreekt ook het Nieuwe Testament over de dood.
Wij lezen in het elfde hoofdstuk van het evangelie van Johannes iets over de dood van Lazarus, een vriend van Jezus. Hij was werkelijk gestorven.
Voordat Jezus bij Lazarus kwam, had deze vier dagen in het graf gelegen en zijn lichaam was al in
staat van ontbinding.
“Zo sprak Hij en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus onze vriend is ingeslapen, maar Ik ga daarheen om
hem uit de slaap te wekken… Doch Jezus had het bedoeld van zijn dood; zij echter meenden, dat Hij het van de rust van de slaap bedoelde. Toen zeide Jezus ronduit tot hen: Lazarus is gestorven”. Johannes 11: 11, 13, 14.
Door Christus zijn drie mensen tot het leven teruggebracht: Lazarus, het dochtertje van Jaïrus en de zoon van de weduwe van Naïn. Indien zij direct naar de hemel (het paradijs) waren gegaan, was het dan niet wreed van Christus om hen dan te beroven van de hemelse zegeningen door hen hier weer bloot te stellen aan een leven van lijden, verdriet en teleurstellingen met het vooruitzicht een tweede keer te moeten sterven?
Deze drie mensen zijn dus in het leven teruggekomen. Waarom hebben zij ons geen gegevens
nagelaten van alles wat zij in de hemel of ergens anders gezien en beleefd hebben? Eenvoudig, omdat
Gods Woord zegt, dat er “in de dood geen bewustzijn is”. De dood is een droomloze slaap; Lazarus, het dochtertje van Jaïrus en de jongeling van Naïn wisten niets in het graf, want daar is geen wijsheid of kennis.
Eeuwig leven is er alleen in Christus Jezus.
“Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood”. Romeinen 6: 23a.
Terwijl u dit alles leest, zal misschien de vraag bij u opkomen: “Is het onze enige verwachting om
te sterven en dan zonder bewustzijn in het stof van de aarde te slapen”?
Bij het graf van Lazarus zei Jezus: “Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven”. Johannes 11: 25.
De mens is het eigendom van God in zijn totale lichamelijkheid, verstand en geest inbegrepen.
Voordat de mens geboren wordt, ziet God hem en ook na de geboorte ontgaat niets aan zijn alziend oog (Psalm 139: 13-16). God vergeet zijn schepselen niet in het graf, want voor Hem blijven zij niet voor altijd dood.
Job vertrouwde onwrikbaar op de liefde van God voor de mensen. Hij rekende erop eens weer in het leven teruggeroepen te zullen worden.
“Als een mens sterft, zou hij herleven? Dan zou ik hoop hebben al de dagen van mijn zware dienst,
totdat mijn aflossing zou komen. Gij zoudt roepen en ik zou U antwoorden, naar het maaksel uwer
handen zoudt Gij verlangen”. Job 14: 14, 15.
God verliest hen niet uit het oog voor wie Christus gestorven is, al rust het lichaam in de aarde om te vergaan,de namen van de overledenen staan in de hemelse boeken geschreven. God zal hen uit de doodsslaap opwekken, zoals het eens met Lazarus is gebeurd.
“…want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener
bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst
opstaan”. 1 Tessalonicenzen 4: 16.
“Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen
horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel”. Johannes 5: 28, 29.
Jezus komt terug met zijn engelen die zullen uitgaan om de rechtvaardigen bijeen te brengen. Krachtig klinkt dan de stem van Jezus en de doden die in de graven liggen, horen zijn stem.
Let op: de doden zijn nu niet in de hemel, ook niet in de hel, maar in de graven, die bij de komst van Jezus zullen opengaan.
In de opstanding van Christus is onze opstanding gewaarborgd.
Job keek naar het ogenblik uit, waarop God hem uit de gevangenis van de dood zou verlossen.
“Maar ik weet: mijn Losser leeft en ten laatste zal Hij op het stof optreden. Nadat mijn huid aldus
geschonden is, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen, die ik zelf mij ten goede aanschouwen zal, die mijn eigen ogen zullen zien en niet een vreemde; mijn nieren in mijn binnenste versmachten van
verlangen”. Job 19: 25-27.
Met Job zagen alle godsmannen in het Oude en het Nieuwe Testament naar deze dag uit: Herleven zullen uw doden – ook mijn lijk - , opstaan zullen zij.
Ontwaakt en jubelt, gij, die woont in het stof! Want uw dauw is een dauw van licht; en de aarde zal aan de schimmen het leven hergeven”. Jesaja 26: 19.
Maar dit erken ik voor u, dat ik naar die weg, die zij een sekte noemen, inderdaad de God der vaderen
vereer. Gelovende al hetgeen in de wet en in de profeten geschreven staat, terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn”. Handelingen 24: 14, 15.
De opstanding van de doden is de hoop van het evangelie.
De boodschap van de opstanding was een belangrijk deel van de prediking van de apostelen. Zij
verbonden die aan de wederkomst van Christus.
Het hele evangelie hangt van dit geloof af: Indien er geen opstanding der doden is, dan is Christus ook niet opgewekt. En indien Christus niet opgewekt is, dan is onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof (1Korintiërs 15: 13).
Het evangelie van Jezus Christus is het “evangelie van de opstanding”.
Christus wil de Eerstgeborene zijn onder vele broeders. Daarom geloven we in de “wederopstanding
des vlezes”.
Jezus is lichamelijk uit de doden opgestaan. Een reeks van getuigen heeft Hem na zijn opstanding
gezien. Sommigen hebben Hem betast en anderen hebben met Hem gegeten. Daarom kunnen wij er
zeker van zijn, dat in zijn opstanding de onze gewaarborgd is.
“Indien nu van Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe komen sommigen
onder u ertoe te zeggen dat er geen opstanding der doden is? Indien er geen opstanding der doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof…
Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn”. 1 Korintiërs 5: 12, 13, 20.
Evenals Jezus uit de doden is opgestaan, zo en niet anders zullen de gestorvenen eens het graf, dat hen
gevangen hield, verlaten. Als die dag komt, leven er nog mensen op aarde, die de sterfelijkheid in zich dragen.
Zij zijn bestemd om te sterven. De terugkomst van Christus brengt een verandering in deze bestemming. De rechtvaardigen zullen onsterfelijkheid ontvangen, want: “dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen” (1 Korintiërs 15: 50-53).
Met dit verheerlijkte, onsterfelijke lichaam zullen de verlosten dan aan hun Here en Verlosser gelijk zijn en Hem ontmoeten.
“Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; (maar) wij
weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is”. 1 Johannes 3: 2.
“Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als Verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht waarmede Hij ook alle dingen zich kan onderwerpen”. Filippenzen 3: 20, 21.
Het eeuwige leven is alleen in Christus Jezus. De onsterfelijkheid is niet iets wat de mens in zijn macht heeft, alsof het hem toebehoort. De rechtvaardigen zullen het ontvangen.
Het hangt af van de gezindheid van de mens of hij zal deelhebben aan de opstanding ten leven (Johannes 5: 28, 29).
Is onze gezindheid op God gericht, dan zijn wij nauw met God verbonden. Hij is de Leven gever en door Christus zullen wij het eeuwige leven bij zijn terugkeer ontvangen.
“Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem”. Johannes 3: 36.
“God zal een ieder vergelden naar zijn werken: “hun die, in het goeddoen volhardende, heerlijkheid,
eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven”. Romeinen 2: 6b, 7.
Onze doden rusten. Wanneer de stem van Jezus klinkt, gaan de graven open en zullen wij onze geliefden weerzien, die ons door de dood ontnomen werden. Wat een blijdschap en vreugde zal er dan zijn, met verlangen zien de gelovigen naar dit ogenblik uit. Dan gaat in vervulling, wat de apostel Paulus in 1 Korintiërs 15: 54b, 55 schreef: “…De dood is verzwolgen in de overwinning. Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?”
Jes 8: 20: Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad. King James: Dit komt, omdat er in hen geen licht is.