dalethvav schreef:Ik denk dat je zondermeer èn christen (gelovige uit de heidenen) kunt zijn èn je positie t.a.v. Israël kunt veranderen. Zo kun je, bescheiden, naast je oudste broeder, want dat blijft het, gaan staan i.p.v. ertegenover.
Onze opdracht wordt dan, zoals Paulus schrijft in Rom. 11: "Het tot jaloersheid verwekken" (door onze daden). Denk b.v. aan een organisatie als christenen voor Israël.
Beste dalethvav, jij hebt terecht gezegd dat er een oudere en een jongere broer zijn, want er staat geschreven dat de oudste de jongste dienstbaar zal zijn (Rom 9,12) en als jij stellig beweert dat Israël naar het vlees de oudste is, besef je dan wel dat je ook moet bekennen dat God hen heeft gehaat zoals Ezau?
Wat jij doet is oordelen naar het aanzien, terwijl een ware jood besneden van hart is en God niet te Jeruzalem aanbidt God maar in Geest (Joh 4,24) en in waarheid.
Johannes 325 Er rees dan een vraag van enigen uit de discipelen van Johannes met de Joden over de reiniging.
26 En zij kwamen tot Johannes, en zeiden tot hem: Rabbi, Die met u was over de Jordaan, aan Wie gij getuigenis gaaft, zie, Die doopt, en zij komen allen tot Hem.
27 Johannes antwoordde en zeide: Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit de hemel niet gegeven zij.
28 Gijzelf zijt mijn getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet; maar dat ik vóór Hem heen uitgezonden ben.
29 Die de bruid heeft, is de bruidegom, maar de vriend van de bruidegom, die staat en hem hoort, verblijdt zich met blijdschap over de stem van de bruidegom. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden.
30 Hij moet wassen, maar ik minder worden.
31 Die van boven komt, is boven allen; die uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde, en spreekt uit de aarde. Die uit de hemel komt, is boven allen.
32 En wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij; en Zijn getuigenis neemt niemand aan.
33 Die Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft verzegeld, dat God waarachtig is.
34 Want Die God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem de Geest niet met mate.
35 De Vader heeft de Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven.
36
Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.Voorts heb je nog niet duidelijk gemaakt wie je precies bedoelt met Israël en hoe je e.e.a. rijmt met de volgende passage:
Romeinen 96 Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël, 7 en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. 8 Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht.
Ben benieuwd naar je antwoorden.