Bastiaan30 schreef:Is er iemand op dit forum, die dit leest en een antwoord heeft op de vraag hoe de kanttekenaren op het idee gekomen zijn om, m.i. zonder enige aanleiding plotseling midden in een zin, van het aardse Israel te switchen naar een geestelijk Ìsrael, wij, de kerk, de gemeente?
Hier wordt mijns inziens tussen neus en lippen door de vervangingsleer geboren, zonder dat er een onderbouwing voor is.
Misschien is het goed om de tekst erbij te pakken (HSV)
Amos 9:11 Op die dag zal Ik oprichten
de vervallen hut van David.
Zijn scheuren zal Ik dichtmaken,
en wat aan haar is afgebroken, zal Ik oprichten,
Ik zal hem opbouwen als in de dagen van oude tijden af;
12 zodat zij de rest van Edom in bezit zullen nemen, en alle heidenvolken
waarover Mijn Naam is uitgeroepen,
spreekt de HEERE, Die dit doet.
De kanttekeningen zeggen dit:
Na de voorzeide verstrooiing, enz. zal Ik Davids koninkrijk weder oprichten, veranderende dat in een geestelijk koninkrijk onder den Messias. Zie Hand. 15:16,17; waaruit klaarlijk blijkt dat deze en dergelijke profetieën geestelijk te verstaan zijn.Ze merken dus op dat deze verzen in Hand. 15:16-17 worden gebruikt en dat klopt:
Hand. 15:14 Simeon heeft verteld hoe God voorheen naar de heidenen omgezien heeft om voor Zijn Naam uit hen een volk aan te nemen.
15 En hiermee stemmen de woorden van de profeten overeen, zoals geschreven staat:
16
Hierna zal Ik terugkeren en de vervallen hut van David weer opbouwen, en wat daarvan is afgebroken, weer opbouwen en Ik zal hem weer oprichten,
17 opdat de mensen die overgebleven zijn, de Heere zouden zoeken, en alle heidenen over wie Mijn Naam uitgeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet.Jakobus ziet dus in de vorming van de joods-christelijke gemeente (vers 16) én de toebrenging van de heidenen tot die gemeente (vers 17) een vervulling van de profetie uit Amos.
Let trouwens op dat de tekst uit Amos hier vrij losjes wordt geciteerd, wat wel vaker voorkomt in het NT.
Mijn eigen gedachten hierbij: ik lees hier geen vervangingsleer in. Dat zou het geweest zijn als de joodse wortels (de joods-christelijke gemeente) door de kanttekenaren ontkend zouden zijn. Dat doen ze niet.
Je kunt je wel afvragen of de kanttekenaren hier niet teveel denken in de tegenstelling "geestelijk-letterlijk" en alles aan het geestelijke toekennen met veronachtzaming van het letterlijke. Immers: het einde der tijden heeft dan wel een aanvang genomen, maar de voleinding daarvan, waarbij het Koninkrijk ten volle zichtbaar zal zijn: zowel geestelijk als aanschouwelijk, is nog niet afgerond.
Overigens lijden degenen die een volstrekt letterlijke uitleg toestaan, mijns inziens aan het hetzelfde euvel (alleen dan andersom), want die zien dan over het hoofd dat de profetie uit Amos verpakt is in beeldtaal: er wordt niet een letterlijk hutje hersteld en weer opgebouwd, maar iets anders en dat heeft vooral ook een geestelijke kant. Daarom denk ik dat Jakobus hier terecht denkt aan de joods-christelijke gemeente waaraan gelovige heidenen worden toegevoegd.
Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn rots en mijn Verlosser! (Ps. 19:15)