Jantjes schreef:De Bijbel gebruikt het ‘dodelijkst tijdsgewricht’ niet.
Het komt wel voor in de berijmde Psalm 116 daar staat:
Gij hebt, o Heer', in 't doodlijkst tijdsgewricht
Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,
Mijn voet geschraagd; dies zal ik, voor Gods ogen,
Steeds wandelen in 't vrolijk levenslicht.
Om een beginnetje aan te snijden, is dit wat Psalm 116 zegt nu het zelfde als overleden predikant de Gereformeerde Gemeente in Nederland leerde?
Zoals je al zegt, het is een term uit de berijmde psalm. In de Statenvertaling staat het zo:
8 Want Gij, HEERE! hebt mijn ziel gered van den dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van aanstoot.
9 Ik zal wandelen voor het aangezicht des HEEREN, in de landen der levenden.
Ik herinner mij van lang geleden, toen ik nog op school zat, dat ds. Mallan toen eens uitgenodigd was, om ons leerlingen toe te spreken. Dat is de keer dat ik hem in het echt gezien heb.
Toen had hij het over die gebeurtenis in zijn jonge jeugd, dat hij de angsten van de hel leerde kennen. Hij citeerde daarbij uit Psalm 116:2:
"Daar d'angst der hel mij allen troost deed missen"
Dat heeft bij mij ook de nieuwsgierigheid opgeroepen: waarover gaat dit precies? Wat wordt daarmee bedoeld?
Het is eigenlijk wel merkwaardig, als we zoiets als dit wel heel goed weten in te passen in een zwaar-'bevindelijk'* bekeringsschema, maar als we geen zinnig woord kunnen zeggen over de oorspronkelijke context hiervan. Dat geeft in feite aan, dat er dan - door ons of in onze omgeving - blijkbaar meer aandacht is voor mystieke belevenissen in onze ziel, dan wat de Bijbel nou voor boodschap heeft.
Wie echter wil weten, hoe hij dit moet beoordelen, zal toch moeten weten: waar staat dit nou eigenlijk voor, in zijn oorspronkelijke context? En van daaruit zou het juist logisch zijn als we heel goed weten hoe we dit binnen de bijbelse context moeten zien. Ben je vooral daarvan op de hoogte, dan geef je daarmee aan, dat je de Bijbel serieus neemt.
Nu, dat heb ik wel eens een beetje onderzocht.
Dat wat we zien staan in de berijmde versie van
Psalm 116, staat er in de Statenvertaling als volgt:
De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis.
Het staat niet boven Psalm 116, maar ik kan je wel vertellen wie de dichter is: David.
Wat we hier vinden in Psalm 116 komt ook niet alleen in deze psalm voor, maar ook in
Psalm 18:
5-6, en
2 Samuël 22:
5-6.
Wat de eerste betekenis betreft, denk ik dan toch vooral aan de doodsangsten die David uitgestaan zal hebben, toen hij door Saul vervolgd werd. Maar ook vanwege de vervolging door andere vijanden. Wat dacht je bijvoorbeeld van Absalom, de zoon van de Gesurietische vrouw (
2 Samuël 3:
3).
(Mogelijk geworden door de nalatigheid van Israël, door de Gesurieten niet te verdrijven, tegen het gebod van Deuteronomium 7 in, zie Jozua 13:13.)Het lijkt mij wel duidelijk, dat het hier dus niet gegaan is over zomaar wat angsten op klaarlichte dag, zonder aanwijsbare reden. David werd vervolgd, zijn leven werd bedreigd. Dat veroorzaakte deze angsten.
Als we Psalm 116:3 in de verschillende vertalingen gaan bekijken, dan zien we dat er verschil in vertaling is. In de Statenvertaling is
sjeol (
שְׁאוֹל; strongnr. 7585,
lexicon) met
hel vertaald. Maar we zien ook de vertaling: dodenrijk.
Ik weet hier het fijne verder niet van, dus ik vind dit vrij moeilijk, om hier uitspraken over te gaan doen. Alleen al hoe de kijk van het Oude Testament op het dodenrijk (
sjeol) is, lijkt mij een onderwerp op zich, waar je een hele studie aan zult kunnen wijden. Ik weet dat het in het OT niet zo gauw over het hiernamaals gaat, ook al is de kennis daarvan niet afwezig (zie bijvoorbeeld
Daniël 12:
2).
Het zal in ieder geval een behoorlijk lugubere ervaring geweest zijn, die David heeft gehad. Ik weet trouwens niet of het over één ervaring gaat. Ik denk eerder dat hier over meerdere ervaringen worden gesproken. 2 Samuël 22 staat immers behoorlijk achterin het boek 2 Samuël. David kijkt terug op zijn leven, en ziet Gods redding uit diverse benauwdheden.
Waarom zou David dit nou allemaal meegemaakt hebben?
Zou het een spiegel voor onze ziel zijn?
Om nou gelijk daarmee te beginnen, lijkt mij niet zo gezond. Zijn we dan niet erg op onszelf gericht, als we zo de Bijbel benaderen? Als we onze Bijbel kennen, zullen we in ieder geval eerst in op andere gedachten komen.
In
Lukas 24:
44 lees ik:
En Hij zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was, namelijk dat het alles moest vervuld worden, wat van Mij geschreven is in de Wet van Mozes, en de Profeten, en Psalmen.
Hier spreekt Jezus Christus dus.
In het gedeelte van Mattheüs over de kruisiging zie ik diverse citaten uit
Psalm 22 staan. Zie
Mattheüs 27:
33-50.
Psalm 22 was ook een psalm van David, waarin hij grote moeiten verwoordt. Zijn lijden is dan een voorafschaduwing van het lijden van de Messias.
De angsten die beschreven staan in Psalm 116, zie ik op die manier vervuld in
Mattheüs 26:
36-46/
Lukas 22:
39-46, en eventueel ook wat volgt.
Wie dan vervolgens gaat zeggen "de weg van de Borg is de weg van de Kerk", ja, die heeft dan natuurlijk wel een aanknopingspunt om dit op het zieleleven te gaan toepassen. Die kan er een verplicht nummer van maken in de bekeringsweg. Dat is echter niet de wijze, waarop ík de Bijbel ken. Argumentaties daarvoor hebben nog nooit erg veel indruk op mij kunnen maken.
Ik vrees echter, dat een gemiddelde GGiN-er niet het hele bovenstaande verhaal zal kunnen vertellen, maar vooral het enkele feit dat hij Psalm 116:3 met de 'bevindelijke' zielsbelevenissen van bekeerlingen weet te associëren.
_____________
*
Dat ik bevindelijk hier tussen aanhalingstekens plaats, is omdat naar mijn idee deze term in feite ten onrechte zo gebruikt wordt. Want bevinding is een term uit Romeinen 5:4, die de vertaling is van het Griekse woord dokimè (δοκιμη; strongnr. 1382, lexicon). Het ziet op een bewijs van waar geloof, maar dat beperkt zich niet tot het gevoel. Dat ziet op het hele leven, in zijn totale breedte. Zo kunnen we een gedeelte als 1 Johannes 2:3-6 bijbels gezien als heel bevindelijk omschrijven, ook al zal de uiterste rechterflank in de gereformeerde gezindte de toetssteen van het houden van Gods geboden als bewijs van geestelijk leven veel te minnetjes vinden. Het zij zo, het gaat om wat de Schrift ons leert.