Jehieli schreef:Volgens worden de oude wetten ongeldig verklaard door het onderstaande gedeelte. (als ik mij catechisatie goed herinner)
Handelingen 10:
9 De volgende dag, terwijl dezen onderweg waren en de stad naderden, ging Petrus omstreeks het zesde uur op het dak, om zijn gebed te verrichten. 10 En hij werd hongerig en verlangde te eten, en terwijl men iets gereed maakte, geraakte hij in zinsverrukking, 11 en hij zag de hemel geopend en een voorwerp nederdalen in de vorm van een groot laken, dat aan de vier hoeken nedergelaten werd op de aarde; 12 hierin bevonden zich allerlei viervoetige en kruipende dieren der aarde en allerlei vogelen des hemels. 13 En er kwam een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet! 14 Maar Petrus zeide: Geenszins, Here, want ik heb nog nooit iets gegeten, dat onheilig of onrein was. 15 En nogmaals ten tweeden male, kwam een stem tot hem: Wat God rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden. 16 En dit geschiedde tot driemaal toe, en terstond werd het voorwerp weer opgenomen in de hemel.
17 Terwijl Petrus bij zichzelf in onzekerheid was, wat het gezicht, dat hij gezien had, betekenen mocht, zie, daar waren de mannen, die door Cornelius afgezonden waren, bij hun navraag naar het huis van Simon aan het voorportaal gekomen, 18 en zij trachtten na geroepen te hebben te weten te komen, of Simon, bijgenaamd Petrus, daar verblijf hield.
'Wat God voor rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden' Volgens mij zou dit kunnen verklaren waarom dat die wetten heilig zijn verklaard... Maar misschien is het minder specifiek....
“En hij (Kefas=Petros) zei tot hen: Gij weet, hoe het een Joodse man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een buitenlander; maar G-d heeft mij getoond, dat ik geen mens onheilig of onrein zou noemen. Daarom ben ik zonder tegenspreken gekomen, toen ik ontboden was” (Hand.10:28,29a).
In Wajjikra (Lev.) staat duidelijk:
“Ik ben de Eeuwige, uw G-d, Die u (de zonen van Jisraël, vs.2) van de volken afgezonderd heb! Daarom zult u onderscheid maken tussen reine en onreine beesten, en tussen onreine en reine gevogels; en u zult uw zielen niet verfoeilijk maken aan de beesten en aan het gevogelte, en aan al wat op de aardbodem kruipt, dat Ik voor u afgezonderd heb, opdat gij het onrein houdt. En u zult Mij heilig zijn, want Ik, de Eeuwige, ben heilig; en Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat u van Mij zoudt zijn” (Lev.20:24-26).
Daarbij komt dan nog eens het wetsbesluit van het
Sanhedrien:
“Tachtig jaar voor de verwoesting van HaBajjith (de Tempel) werd onreinheid verklaard t.a.v. het land der volken en glaswerk” (Sjabbath 15a)
Dus werd het algemeen erg moeilijk omgang te hebben met niet-Joden. Het was dus zeer schokkend voor de Joodse gelovigen als deze regelgeving gewijzigd zou worden. De dieren die in Handelingen 10 genoemd worden waren rein en onrein, doorelkaar, toch trok Kefas dus niet de conclusie dat de spijswetten gewijzigd waren, maar dat het geoorloofd was, zich te voegen of te gaan tot de vreemdelingen, die in het visioen blijkbaar de door onreine dieren gemarkeerd werden. Het is in de Schrift niet geheel ongebruikelijk de volken met dieren te vergelijken: Schapen zijn Jisraël (Jer.50:6; Ez.34:6; Ps.95:7; Matth.15:24); ook werd het een wormpje genoemd (Jes.41:14); een vaars (jonge koe) is Egypte (Jer.46:20); hondjes zijn zij uit de volkeren (Matth.15:26); helden en vorsten der aarde worden rammen, lammeren, bokken en stieren genoemd (Ez.39:18).
Sjaoel (Paulos) hield zelf ook ernstig de Torah en week daar nooit van af. De niet Joden leerde hij dat niet aan ook te doen. Dit brengt vaak verwarring bij mensen die niet door hebben welke groep hij benadert. Paulos zegt ook dit over de wet: "Alzo is dan de wet heilig,
en het gebod is heilig, en rechtvaardig, en goed" (Rom.7:12) en "Want wij weten,
dat de wet geestelijk is" (idem. id.:14). Nogmaals, men beschrijft in Handelingen
15 en 21 tot drie maal toe dat de niet-Joden dit alles niet behoeven te houden, zo'n
beetje conform de zogenaamde Noachidische geboden uit Talmoed. Maar van de
Joden die geloven in Jesjoea als Masjiach wordt verwacht dat zij wel alles
onderhielden, zie Hand 21:20-25. Paulos zegt dan ook: "Want de besnijdenis is wel
nuttig, indien gij de wet doet" (Rom.2:25), WEL NUTTIG staat hier (let
wel, Paulos richt zich hier tot de joden in de gemeente te Rome; en even verderop:
"Welk is dan het voordeel van de Jood? Of welk is de nuttigheid der besnijdenis?
Vele in alle manier; want dit is wel het eerste, dat hun de Woorden G-ds zijn
toebetrouwd" (Rom.3:1,2). Kom me dan bijvoorbeeld niet aanzetten met de
Galaten brief; spreekt Paulos zichzelf tegen? Nee! De Galaten brief is aan het adres
van niet Joden gericht, en gaat erover dat behoudt niet door goede daden kan zijn,
maar alleen door verzoening door het genadig offer. Paulos maakt scheiding tussen
de weg die de Jood zou moeten gaan t.a.v. de niet Jood wat betreft de wet, niet wat
betreft de genade (conform het besluit in Jeroesjalajiem, Hand.15). Van de
besnedenen zegt hij dat die verplicht zijn de gehele wet op zich te nemen (Gal.5:3),
zijn Joden dan geen besnedenen? En is een van de geboden dan niet je zoon op
achtste dag te besnijden met als gevolg dat ook hij die plicht van onderhouden van
de geboden heeft?
Sommige mensen heb ik wel eens horen beweren dat Paulos alleen voor de goede vrede deed wat hij deed in Hand.21:23,24. Nu wil wil ik in ieder geval recht zetten dat Sjaoel die dingen alleen ter wille van de Joden zou hebben gedaan. In Handelingen 18:18 staat dat hij zijn hoofd geschoren had, want hij had een gelofte gedaan. De enige gelofte waarna je je hoofd scheert is die van de nazier-gelofte (Num.6:1-21). Die gelofte is tussen een persoon en HASJEM Zelf, en niet terwille van geen aanstoot geven! Vervolgens is het het duidelijk dat Sjaoel en de anderen chag ha-matsoth (feest der ongezuurde broden - nu ook wel Pessach genoemd) onderhielden, pas toen het voorbij was vertrokken zij uit Filippi (Hand.20:6). Het is lasterlijk Sjaoel van huichelarij te betichten, alsof hij het alleen maar allemaal zou doen alsof terwille van Joodse broers die wat strenger zouden zijn. Want zou hij het niet gelaten hebben als het ging om zijn mede in Jesjoea gelovige broers naar het vlees, hen vermanende dat het niet meer nodig was? Het tegengestelde moest hij bewijzen!!! Zie maar in Hand.21:20-25, een passage waar maar bar weinig van geleerd en gelezen wordt door de niet Joodse gelovigen in Jesjoea. Een lastige tekst waar men liever overheen leest! Een oninteressante tekst wellicht omdat er nu maar weinig Joodse in Jesjoea gelovigen zijn? Is dat een goede reden om feiten te verdraaien?
Trouwens Sjaoel ging zelfs nog verder aangezien hijzelf volhield niet te overtreden tegen de vaderlijke gewoonten: “Ik heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen de Tempel, … gezondigd” (Hand.25:8) en tegen Joden van Rome sprak hij: “Mannen, broers, ik, die niets gedaan heb tegen het volk of de vaderlijke gewoonten” (28:17).
Sam
Sjim'oe d'var-HASJEM gojim! - Hoor het woord van de Eeuwige, gij volken! (Jer.31:10)