janp schreef:Datheen is simpel, eenvoudig, Bijbels en bevindelijk. De rijm is een beetje gekunsteld (mede ook omdat het een vertaling is). Daarom zong het volk in de tijd van de reformatie deze berijming zo graag, ondanks Marnix en vele anderen. Als je de berijming niet goed kent is het lastig om hem ritmisch te zingen. Waarschijnlijk is daarom ook het niet-ritmische zingen ingevoerd. En dan is de tekst van deze berijming bij de gelovingen uit het hart gegrepen.
Datheen kan alleen bevindelijk zijn als de onberijmde psalmen het ook zijn. Datheen is immers de vertaling van een berijming; die berijming is onder toezicht van Calvijn ontstaan, dus die moest heel dicht bij de Schrift staan. Als Datheen bevindelijk is, bevindelijker dan andere berijmingen, moet Datheen dus méér hebben gedaan dan berijmen alleen, dan moet hij iets hebben toegevoegd.
"Beetje gekunsteld" is wel een subliem eufemisme om het kreupelrijm van Datheen te vergoeilijken

Zong het volk de berijming-Datheen graag omdat die simpel, eenvoudig, Bijbels en bevindelijk was? Meer dan de anderen? Dat is een stelling die ik graag onderbouwd zou zien. Had het volk iets te kiezen? Wat waren de alternatieven?
Zong men niet-ritmisch omdat men de berijming niet goed kende? Welnee, men kende de melodieën niet, dàt was het probleem. Het zingen in de kerk was een dikke puinhoop, lees daarover maar eens de dissertatie van dr. J.R. Luth ("Daer wert om 't seerste uytgekreten").
De psalmmelodieën waren ritmisch geconcipieerd, stonden ook altijd ritmisch genoteerd, óók in de Nederlandse psalmboekjes [totdat er een GBS kwam...], alles pleit er dus voor om ze te zingen zoals ze bedoeld zijn. Met een psalmberijming waarbij het spaak loopt zodra je ritmisch gaat zingen, is dus fundamenteel iets mis - niet inhoudelijk misschien, maar wel muzikaal.
SDG