
Het gebrek aan visie bij de meeste psychiaters wordt maar eens te meer duidelijk uit het feit dat men vanuit de psychiatrie het geloof beschouwt als een hardnekkige illusie of een primitief restant uit een vroegkinderlijk verleden. Het is zo ongelooflijk jammer dat dergelijke visieloze mensen, mensen die het bestaan van een ziel ontkennen, bepalen hoe mensen mogen zijn op geestelijk niveau. Het zijn zij, de mensen die niet verder kunnen kijken dan hun neus lang is en die denken dat de evolutietheorie en het behaviorisme dichter bij de waarheid staan dan religie, die voor ons bepalen hoe wij ons moeten gedragen.
Het afdoen van geloof en spiritualiteit als een hardnekkige illusie tekent psychiaters en verwanten, het zijn de flat earthers van deze tijd die niet begrijpen dat mensen nooit zullen kunnen achterhalen wat de kern of oorsprong van het leven is, en die niet begrijpen welke funktie onze psyche, het exponent van dat alles, vertegenwoordigt. En om dit te kunnen stellen hoef je niet in God te geloven.
~ quote uit Trouw ~
Psychiater Herman van Praag beschouwt het godsgeloof in tegenstelling tot veel andere psychiaters niet als een primitief restant uit een vroegkinderlijk verleden.
„Laten we aannemen dat God inderdaad een hardnekkige illusie is. En wat dan nog?”
Een psychiater met interesse in religiositeit, hoe vreemd. Dat geldt des te meer als het een psychiater betreft die z’n leven lang onderzoek heeft gedaan naar de neurobiologische grondslagen van gestoord gedrag en beleven. Hij is een ongewoon verschijnsel, omdat veel van zijn collega’s menen dat religie een zaak is waar de beroepsgroep schon längst über hinaus is. Mét Freud zien psychiaters godsgeloof als een primitief restant uit een vroegkinderlijk verleden, een trek die eerder behandeling verdient dan koestering.
Een psychiater is inderdaad een zielevorser, geen zieleherder. Hij onderzoekt mensen die zich afwijkend gedragen vanuit ideologisch oogpunt, of wier gemoed door angsten, somberheid, vreemde gedachten, beangstigende waarnemingen, op tilt is geslagen. Hij tracht de oorzaken hiervan op medische wijze op te sporen en de symptomen te bestrijden.
De psychiater is een zielevorser. Juist daarom verbaast mij de verbazing van sommigen mijner collega psychiaters. Religiositeit een regressief verschijnsel? Ik zie het anders. Ik acht het een progressief verschijnsel, dat het bestaan niet versmalt, maar verbreedt en verdiept. Religiositeit voegt een dimensie aan het leven toe, een verticale dimensie. De meeste psychiaters zien dit helaas anders.
Religiositeit stoelt op een behoefte. De behoefte je een wereld voor te stellen, letterlijk te verbeelden, voorbij de horizon; een wereld ontoegankelijk voor het zintuiglijk waarnemingsvermogen; een wereld waarin krachten opereren die het aardse bestaan beïnvloeden, maar die bovennatuurlijk zijn – in die zin dat zij niet met de huidige natuurwetenschappelijke methoden zijn te onderzoeken. Of zo’n wereld werkelijk bestaat weten we niet, zullen we nooit weten. De behoefte eraan is er niet minder om. De sterkte van die behoefte wisselt, maar is bepaald geen rariteit. Uit epidemiologisch onderzoek in verschillende westerse landen blijkt dat die behoefte bij een meerderheid der mensen goed is ontwikkeld.
Je kunt de hang om aan het aardse bestaan een religieuze dimensie toe voegen dus een normale persoonlijkheidstrek noemen. Een psychiater kan en mag er niet aan voorbijgaan – wat zijn eigen waardering van religiositeit ook moge zijn. De gehele ziel behoort tot zijn werkterrein.
Veel van mijn neurobiologische collega’s vinden een psychiater die zijn leven lang gewerkt heeft in het hersen- en gedragsonderzoek en toch religiositeit in zijn denkraam opneemt, dubbel vreemd. God is immers niet anders dan het product van een brain state waaraan magische betekenis wordt toegekend. Een waar fopmiddel dus. Ook hun verbazing verbaast me, of beter: verontrust de psychiater in mij.
Laten we aannemen dat God inderdaad een hardnekkige illusie is. En wat dan nog? Het gaat dan om een in wezen nobele illusie. Een verbeelding van en symbool voor ultieme rechtvaardigheid en ultiem mededogen; een denkbeeld én gevoelsbeeld dat het leven in de dubbele betekenis van het woord kan verlichten en dat geladen is met een onovertroffen zingevende potentie.
Ik weet het, het godsbegrip kan een leven ook verduisteren, een mens zelfs tot misdaad aanzetten, maar dat acht ik religieuze pathologie. Elk psychisch fenomeen dat normaal voorkomt, komt ook in pathologische dimensies voor. Zo is het ook met religiositeit. Daarmee hoeft het verschijnsel zelf niet in diskrediet te raken.
God een fantasieproduct? Mogelijk, maar láát de mens – in godsnaam zou ik bijna zeggen – z’n fantasieleven. Het is een waardevol domein. Wie droomt bij tijd en wijle niet? Droomt dat hij is die hij had willen zijn maar niet geworden is? Wie hoopt er niet in stilte op dat er iets van hem zal blijven voortbestaan? Dat hij ooit nog eens zal weten wat er van zijn kinderen en kindskinderen geworden is? Dat hij een overleden geliefde terug zal zien? Dat hij eens goed zal kunnen maken wat niet meer goed te maken valt?
Geloof en hoop zijn overlappende denk- en gevoelscategorieën. Al zou God een fantasieproduct zijn, al zou, om Kuiterts woorden te gebruiken alle Boven gewoon van beneden komen, wat dan nog. Het zou er weinig toe doen. In de belevingswereld van de gelovige bestaat het Boven. Dat beeld verschaft hem soelaas, troost, hoop, verwachting. Het heeft geen rationele gronden. De gelovige behoeft geen rationele gronden.
Láát de mens z’n fantasieleven. Probeer het niet te ontmaskeren. Hij wordt daar geestelijk niet gezonder van. De rede is een voornaam goed, maar is geen remplaçant voor fantasie.
Overigens spreek ik liever van ’metaforisch leven’ dan van ’fantasieleven’. De term fantasie draagt een element van onwaarheid in zich. Iets is niet te bewijzen, niet historisch, niet waar, niet echt: het is ’slechts’ fantasie. De term metafoor drukt beter uit wat ik bedoel. Een metafoor geeft, in geconcentreerde vorm, een reeks ervaringen en overwegingen weer die niet adequaat in woorden uit te drukken zijn, maar die voor de betrokkene wezenlijk zijn en waarover hij toch wil communiceren.
Religiositeit komt dus voort uit een behoefte. De behoefte het leven van een verticale dimensie te voorzien. Een behoefte veronderstelt het vermogen die behoefte te bevredigen. Dit vermogen moet in de hersenen worden gezocht. Daar moeten circuits van zenuwcellen tot ontwikkeling zijn gekomen die, na activering, religieus-spirituele gevoelens en ervaringen oproepen.
Recentelijk is de speurtocht naar deze circuits op gang gekomen. En er zijn al interessante resultaten geboekt. Het onderzoek is al zover voortgeschreden dat religieuze ervaringen kunnen worden opgewekt met behulp van elektromagnetische golven, van buitenaf toegediend en gericht op zeer bepaalde locaties in de hersenen. Het zal, denk ik, niet zo lang meer duren alvorens farmaceutica worden ontwikkeld met een soortgelijke werking.
Bron: http://www.trouw.nl/opinie/letter-en-geest/article1901463.ece/Een_nobele_illusie.html