hijwel schreef:caprice schreef:Maar hoe kan een zondaar die dood in de zonden en misdaden ligt hieraan gehoorzamen?
God zegt: Geloof, en gij zult zalig worden. Toen de mens nog niet gevallen was in het paradijs was hij daartoe in staat, maar nu niet meer. Daarom hebben wij iemand nodig die de schuld betaalt. Dat is Christus.
Niet echt een antwoord...
Maar ik zal er even op in gaan.
Jij zegt, dat de mens neit in staat is om te geloven. Maar mijn vraag, hoe moet je dan het evangelie brengen? Voor mij is dat nogsteeds het: volg Hem, geloof en je zult zalig worden.
Als God ons een geeft: geloof dan zegt hij niet: geloof, maar je kan het toch niet. Nee de enige opdracht die wij krijgen is geloof! Dat je zelf niet kan geloven is niet relevant, anders had God het er direct achter gezet. God geeft jou de opdracht: geloof. En wat doe we er mee?
Ik geloof zeker dat je er achter komt dat je niet kan geloven en dat je God daarbij nodig hebt. Maar daar wil God ons achter doen laten komen.
Dus.. ff kort samen gevat is het: Geloof en je zult zalig zijn.
En niet: Geloof (wat we niet kunnen, willen) en je zult zalig worden.
Ja, en nu ga je ervan maken dat geloof niet een werk van God is maar dat we dat zelf kunnen. Nu: De Geest past de door Christus verworven verlossing toe door het geloof in ons te werken. Christus is de heerlijkheid van het Evangelie, en het geloof in Christus is de troost ervan.
Het geloof bestaat uit drie dingen:
- Verloochening van het eigen ik. Geloof is "uit zichzelf gaan" van onze eigen verdiensten afgebracht worden en inzien dat wij geen gerechtigheid van onszelf hebben. "Niet hebbende mijn rechtvaardigheid" (filipenzen 3:9). Eigen gerechtigheid is een gebroken rietstaf, waarop de ziel niet durft te rusten. Bekering en geloof zijn beide vernederende genaden. Bij waar berouw walgt iemand van zichzelf; geloof doet hem uit zichzelf gaan. Zoals Israel dat in de woestijn voortliep, zoziet de zondaar achter zich Gods rechtvaardigheid die hem achtervolgt en voor zich de hel waarin hij weldra verslonden zal worden. In deze hopeloze toestand zij hij geen enkele hulp in zichzelf, maar hij moet omkomen tenzij hij hulp bij een ander kan vinden.
-Vertrouwen. De ziel werpt zich op Jezus Christus, het geloof rust op Christus Persoon!!! Het geloof gelooft de belofte, maar waar het geloof op rust in de belofte, is de Persoon van Christus. Daarom staat er van de bruid in het hooglied geschreven: "Leuned op haar Liefste" (hooglied 8:5) Het geloof wordt aldus omschreven: geloven in de Naam van de Zoon van God (1 Johannes 3:23), namelijk in Zijn persoon. De belofte is slechts het kastje, Christus is de Parel. Die erin is en Die omhelst het geloof. De belofte is de schotel, Christus is de spijs waarmee het geloof zich voedt. Het geloof rust op Christus en "Dien gekruisigd" Het roemt in het kruis van Christus (galaten 6:14)
- Toeeigening, of Christus aan onszelf toegepast. Een medicijn, hoe effectief ook, zal geen nut doen, als het niet toegepast wordt. Hoewel een pleister uit Christus eigen bloed is samengesteld, zal hij niet genezen, tenzij hij door het geloof wordt toegepast. Deze toepassing van Christus wordt genoemd: "Hem aannemen" (ontvangen in de engelse vertaling) (Johannes 1:12) Als je hand goud ontvangt, maakt dit rijk. Zo ook als de hand des geloofs Christus gouden verdiensten met de zaligheid ontvangt, maakt dat ons waarlijk rijk.
Geloof is het voornaamste werk dat de Geest van God in het hart van een mens werkt. Toen God de wereld schiep, sprak Hij slechts een woord, maar als Hij het geloof werkt, ontbloot Hij Zijn arm (Lukas 1:51). Als de Geest het geloof werkt, wordt dat wel genoemd: De uitnemende grootheid van Gods kracht (efeze 1:19)
Het geloof rechtvaardigd niet als een werk, want dan zouden we van ons geloof een Christus maken; maar het geloof rechtvaardigt door het Voorwerp aan te grijpen, namelijk Christus en Zijn verdiensten.
De chatechismus van Westminster zegt het volgende over het geloof: Het geloof in Jezus Christus is een zaligmakende genade, waardoor wij Hem aannemen en op Hem alleen rusten tot zaligheid, zoals Hij ons in het Evangelie aangeboden wordt.
Het geloof wordt genade genoemd omdat het de gave Gods is, uit vrije genade aan de zondaar geschonken (Efeze 2:8) terwijl de onzdaar voor die schenking geen enkele waardigheid of goede hoedanigheid had, waarop hij kon roemen (1 Kor. 4:7)
Dan wil ik nog even ingaan op de inwendige en de uitwendige roeping.
- Een uitwendige roeping is Gods aanbod der zaligheid aan zondaren, waarbij Hij hen nodigt tot Christus te komen en de zaligheid te aanvaarden. "Velen zij geroepen, maar weinigen uitverkoren" (mattheus 20:16). Deze roeping toont ons wat de mens behoorde te doen om zalig te worden; die neemt alle verontschuldiging weg als men ongehoorzaam blijft.
- Een inwendige roeping is het als God met het aanbod van genade ook de genade werkt. Door deze roeping wordt het hart vernieuwd en de wil zaligmakend getrokken om Christus te omhelzen. Door de uitwendige roeping worden mensen gebracht tot een "belijdenins" van Christus; door de inwendige roeping komen ze tot het "bezitten" van Christus.
God roept Zijn volk uit de zonde, uit het gevaar en uit de wereld tot heiligheid en heerlijkheid. De oorzaak van de zaligmakende roeping is Gods verkiezende liefde. "Die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen (romeinen 8:30)
Wat zijn de eigenschappen van deze roeping?
- Het is een krachtdadige roeping. "De woorden Gods zijn daden" zegt Luther. God wendt een oneindige kracht aan om een zondaar tot Zich te roepen.
En dan tot slot de definitie van bekering zo hij geformuleerd is in de Chatechismus van Westminster:
Wat is de bekering ten leven?
De bekering ten leven is een zaligmakende genade, waardoor een zondaar, uit een waar gevoel van zijn zonden en een bevatting van de barmhartigheid Gods in Christus, met smart over en haat tegen zijn zonde, zich daarvan afkeert naar God, met een vast voornemen en pogen om in een nieuwe gehoorzaamheid voor Hem te leven.
Ds. Eskine zegt in zijn boek: Hoe werkt het Woord, in de hand van de Geest de bekering?
Antwoord: Het woord openbaart de heiligheid van de goddelijk natuur en wet, waaraan wij gelijkvormig behoren te zijn. Het woord opebaart ook de noodzakelijkheid van de vereniging met Christus en de toerekening van Zijn gerechtigheid, als de grond voor de ware heiligheid. 1 Kor. 1:30, ook de onvermijdelijke ondergang van allen, die in hun Goddeloosheid voortlevven. Ps. 68:22; dit alles drukt de Heilige Geest krachtdadig in het geweten van de zondaar, waarop deze met zichzelf bekend gemaakt zijnde op de heup klopt. Jer. 31:19