Sam -
Divrei Shmuel schreef:Zou het niet zo zijn dat Rasji zich op de in de Jalkoet Sjim'oni 2:620 genoemde Midrasj (op Jes.53:5) (dezelfde midrasj als in Midrasj Sj'moe'el 19:1 [redactie tussen 640 en 900] en Midrasj T'hilliem 2:9; 16:4 [red. tussen 900-1000]), baseert in zijn verklaring op Jes.53 als van het lijdende Israel, meer dan dat hij hier een geheel authentieke weg inslaat? In ieder geval betrok hij de tekst dus ook op Masjiach in zijn commentaar op de de Talmoed.
Op een ander forum schreef ik je reeds:
Dat is niet correct. De Jalkoet en de Midrasj Sjmoe'el schrijven: "Hada hoe dachtiev", dat betekent in het Aramees "over dit (vrouwelijk!) is het geschreven." Dat gaat over Israel (vrouwelijk). De Masjiach is daar uiteraard deel van, net zoals de vaderen, en de generaties in ballingschap, enzovoort; daar is natuurlijk iedereen het over eens, maar het gaat over Israel.
Nog duidelijker is je andere citaat: de midrasj sjocher tov al hatehiliem, waar staat: (Mijn vertaling) "Rabbi Hoena zei 'lijden is verdeeld in 3 porties: 1 voor de patriarchen en al de generaties; 1 voor de generatie die leefde tijdens de vervolging; en 1 voor
de generatie van de Masjiach'." (Er staat: "rav Hoena amar: lisj'losjah chalakiem nechl'koe hajissoerien. Achat natloe avot ha'olam w'col haddorot w'achat doro sjel sjmad, w'achat
doro sjel masjiach"). Ook hier gaat het in alle 3 de gevallen over (een deel van) Israel.
Overigens zijn de bronnen die je noemt zeker niet de oudste voorbeelden waar quotes uit Jes 53 worden gedeeld door Israel en de Masjiach. Een veel bekender en vroeger gedateerd voorbeeld is het Targoem Jonathan, dat gewoon in iedere Mikraot G'dolot staat, en waar in de vorm van Midrash Agadah iets over de Masjiach en Israel wordt verteld. De Masjiach is daar vooral een zegevierende Knecht die andere landen verdrijft en hun buit verdeelt; nogal een harde rakker. En Israel is vooral de lijdende knecht, terwijl ook de andere landen flink op hun donder krijgen en ze maken soms deel uit van de lijdende knecht. Toch krijgt ook de Masjiach zijn portie toebedeeld; een beetje zoals in de Sjocher Tov. Dat is de manier waarop het Jodendom de Masjiach ziet; daarin verschilt het dus wat met het Christendom. Uiteraard betreft het geen letterlijke vertaling (Targoem betekent "vertaling") van het Hebreeuws naar het Aramees. Als je een beetje Aramees kent, zie je onmiddelijk dat de verzen zijn aangepast om iets over Israel ten tijde van de Masjiach te vertellen. Zoals gezegd is het midrash agadah. Heel bekende tekst.
Andere bekende teksten die citaten uit Jesaja 53 toepassen, zijn de Bavlie die iets over Mosje vertelt (en ook het zojuist genoemde citaat uit Sanhedrien, dat iets over de identiteit van de Masjiach vertelt); de Jeroesjalmie over Rabbi Akiva; de Rambam over de Masjiach; de Jalkoet over zowel Israel als de Masjiach, achter elkaar. De Zohar past het toe op Torahstudie, rechtvaardigen, Israel, de Masjiach en vanalles en nogwat. Midrash Rabbah is ook heel bekend; daar wordt eerst Jesaja 53 gebruikt om iets over Israel te vertellen, terwijl ergens anders Jesaja 53 wordt gebruikt om over de Masjiach te vertellen. Zo maakt drasja handig gebruik van quotes. Er zijn er nog ladingen meer, maar die zou ik na moeten zoeken. De drasj past Jesaja 53 probleemloos overal op toe, zoals Torahstudie, zelfs een paar maal op zaadlozing, enzovoort, net zoals overigens bijna alle andere quotes uit de T'nach. Maar uit midrasj mag de pesjat niet worden afgeleid.
Ik sta op zich wel open voor de opvatting dat enkele Rabbijnen in de pesjat van Jes 53 (ook) de Masjiach zagen, maar ik kan het zelf niet vinden bij de belangrijke Rabbijnen. Wel heeft de Baal Hatoeriem in zijn commentaar in de Mikraot G'dolot tweemaal een quote uit Jes 53 gebruikt, maar dat was op een heel ander citaat (op Vajikra 16:14). Hij zegt dat het naar de Masjiach verwijst, om daarna in te gaan op de samenkomst van twee lijnen naar hun koninklijke status (David en Aaron). Vervolgens gebruikt hij Jes 53 rustig nog een keer (in vajikra 20:18 ) om iets geheel anders duidelijk te maken, namelijk dat na een zonde en een waarschuwing iemand strafbaar is (Jes 53:12 "hij heeft zijn ziel uitgegoten in de dood"). Dat soort gebruik van citaten komt erg vaak voor. Uit drasjot kan niet de pesjat worden herleid.
Bij mijn weten betreft de pesjat van Jes 53 altijd Israel. Alle grote Rabbijnen die zich bezig hebben gehouden met de directe tekstanalyse van Jes 53 hebben het althans over Israel. Ik zie hier in de Mikra'ot G'dolot bijvoorbeeld Rasji, de Radak, Ibn Ezra, Abarbanel. Nachmanides maakte een duidelijk onderscheid tussen de letterlijke betekenis (Israel) en de opvatting van de midrasj (onder andere de Masjiach). De enige uitzondering is Sa'adiah Gaon; hij heeft het over Jeremia. Ik heb het gechecked, maar het betreft werkelijk pesjat. [hmmm]
Divrei Shmuel schreef:Reeds voor deze tijd van deze vroege Ammora'iem (de rabbijnen van voor de eind redactie van de Talmoed Bavli in de 2e helft van de vijfde eeuw) hadden hun voorgangers uit de periode der Tanna'iem (de rabbijnen van voor de eind redactie van de Miesjna aan het einde van de tweede eeuw) de verwachting dat in hun tijd de Masjiach zou komen. Hoe anders zou zo'n geleerde als Rabbi Akkiva gelooft hebben dat Sjim'on Bar Koziva de Masjiach zou zijn, als hij hem niet in die tijd (127-133 gangbare jaartelling, anderen zeggen 132-135) verwachtte? (zie Talmoed J'roesjalmi Ta'annieth 4:5 [24a]; Midrasj Echa Rabba 2:4).
Volgens een Joodse legende zou Masjiach zijn geboren op de dag dat de Tempel (in 70) verwoest werd, (met zijn ouders) wonende te Beth Lechem (Talmoed J'roesjalmi B'rachoth 2:4 [11b]; Midrasj Echa Rabba 1:51). Bewijs uit de Schrift hiervoor zou Jes.10:34, betrokken op de verwoesting van de Tempel en het daarop volgende 11:1 m.b.t. tot de Masjiach, zijn.
In je posting (op
http://www.faq-online.nl/index.php?name ... 8&start=60 ) zeg je tegen de methodes van missionarissen te zijn, maar nu doe je iets vergelijkbaars: je haalt een paar zinnetjes uit een stuk tekst en past deze uit hun verband toe.
Bijvoorbeeld Midrasj Echa Rabba en de J'roesjalmi B'rachot 2:4 (het is 17b,
niet 11b). Rabbi Avihoe, beweert niet dat de Masjiach in Bejtlechem werd geboren, maar dat een niet-Jood dit tegen een Jood zei. Dit is wat er (samengevat) staat beschreven:
Een Arabier meent aan de hand van het loeien van een os te kunnen horen dat de Masjiach vlak
na de vernietiging van de Tempel aan zijn Messiaanse missie zou beginnen. De Arabier meent uit het loeien van de os eveneens nog te kunnen afleiden dat het een jongetje, genaamd Menachem betreft, die de zoon is van een man met de naam Hezekiah. Hij vertelt dit aan een Joodse ploegende boer, de eigenaar van de os. De Joodse boer wil dit eens onderzoeken en gaat op weg als een speelgoed-verkoper om met het jongetje in contact te komen. Het tafereel speelt zich af
na de vernietiging van de Tempel in het jaar 70. Maar voordat het jongetje ook maar iets had kunnen verrichten, blijkt dat het kleine ventje is weggeblazen door een wind, waarna niemand iets meer van hem verneemt.
Bovendien, deze midrash uit Echa Rabbah en die uit de J'roesjalmie verschillen ietwat.
Het enige detail dat je uit deze midrasjiem hebt gehaald, is dat het tafereel zich afspeelde in Bejtlechem (de stad van Koning David),
na de vernietiging van de Tweede Tempel.
Sam, zie je hoe selectief je quoteert? Bij de afsluiting vraagt deze midrasj zich letterlijk af waarom we van een Arabier (die meent aan de hand van het loeien van een os te kunnen horen dat de Masjiach vlak na de vernietiging van de Tempel zou worden geboren onder de naam Menachem ben Hezekiah) zouden moeten leren als we onze
eigen teksten hebben ("en de Libanon zal vallen door de machtige" gevolgd door "want er zal een rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isai, en een scheut uit zijn wortels zal vrucht voortbrengen").
Onze eigen teksten zijn namelijk onze expliciete maatstaf; niet de woorden van een Arabier die vanwege het loeien van een os iets expliciets meent te kunnen voorspellen. Dat is de boodschap van deze midrasj. En de T'NaCh zegt
niet dat de Masjiach zich vlak na de vernietiging van de tweede Tempel in het jaar 70 zal openbaren; de T'NaCh zegt
niet dat de Masjiach de zoon van een man genaamd Hezekiah zal zijn, en ook
niet dat hij een jongen, genaamd Menachem, zal zijn. (Ik denk overigens dat het Jodendom en het Christendom het daarover wel eens zijn). Er staat slechts in de T'NaCh dat de Masjiach komt na de vernietiging van de Tempel; een specifieke periode, plaats en naam wordt
niet gegeven ("De Libanon" staat symbool voor de Tempel; en het rijsje dat zal voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isai, betreft een Messiaanse profetie).
Bovendien: Deze Midrasj is vrij ver NA het jaar 70 geschreven en samengesteld door Joden die geloofden dat de Masjiach nog moest komen.
Tenslotte:
als je de midrasj letterlijk neemt, sluit je daarmee impliciet uit dat de Masjiach
voor het jaar 70 geboren kan zijn.
We worden te allen tijde geacht de Masjiach te verwachten (zie bijvoorbeeld Shabbos 31a of Hilchos Melachiem 11:1); dat is dus zelfs zo essentieel dat de RaMBaM het tot één van zijn 13 regels heeft gemaakt. De messias-verwachting nam begrijpelijkerwijs enorm toe
nadat de Tempel werd vernietigd (de Masjiach zal immers de Laatste Tempel bouwen).
De T'NaCh heeft voorspeld dat de Masjiach zal komen. Toen de tweede Tempel viel, had G-d reeds beloofd dat in het eind der tijden de Masjiach zal komen. G-d heeft de oplossing reeds vooraf gecreëerd, nog
voordat de problemen, de ballingschap, plaatsvonden; nog
voordat de Tempel werd verwoest. Dat is ook de boodschap van Midrasj Paniem Ach'riem 2.6:8.
Divrei Shmuel schreef:De leer dat Masjiach ten tijde van de Tempel verwoesting geboren was komen we ook buiten voorgenoemde legende tegen in een uitleg van Rabbi Sjmoe'el bar Nachmani over de dag van de Tempel [Beth haMikdasj] verwoesting, die daar onder andere de vraag stelde over hoe we kunnen weten dat "op die dag de Masjiach werd geboren? Omdat er geschreven staat: Voordat zij barensnood was baarde zij reeds[; voordat zij smart had, was zij verlost van een mannelijk kind] (Jes.66:7)" (Midrasj B'resjieth Rabbati, Wajjetse 30:41, p.84 van het MS uit Praag; zie ook Midrasj Paniem Ach'riem 2.6:8 ). In deze uitleg was dus de Tempel verwoesting hier het beeld van de barensnood die overtreffend is. Daar er "VOORDAT [b'terrem] zij barensnood kreeg" staat, is eigenlijk de Masjiach voor de Tempelverwoesting geboren. Dus voor het jaar 70.
Midrasj Paniem Ach'riem 2.6:8 zegt evenmin dat de Masjiach zal worden geboren voordat de Tempel zal worden vernietigd. Het relevante stukje citaat komt voor in een lang stuk dat gaat over Esther. Dit is wat het citaatje zegt (mijn vertaling): "En hij kwam met Hadassah, dat is, Esther, zijn oom's dochter…" (Esther 2:7), om te bevestigen wat is geschreven "Voordat ze weeen kreeg, bracht ze voort…" (Jesaja 66:7). En zodoende, in de toekomst, zal het gebeuren, dat Bejt HaMikdasj (de Tempel) valt en de redder wordt geboren, dat de samenkomst van Israel zal zeggen, "verheug niet tegen me, o mijn vijandin; [want] wanneer ik val, zal ik opstaan" (Micah 7:8 ).
[En ik zal de tijd herinneren dat ik in het donker zat, enzovoort].
Er staat nergens dat de Masjiach komt voordat de Tempel wordt vernietigd. Integendeel, de tekst zegt dat de Tempel zal vallen en dat Israel in ballingschap zal gaan, maar dat het voor die tijd al weet dat het dankzij G-d deze tegenslagen weer te boven zal komen en uiteindelijk zal worden bevrijd. Zodoende waarschuwt het haar vijanden: ik zal weer opstaan (en zal me de tijd herinneren dat jullie het me zo moeilijk maakten).
Ongetwijfeld zal de Masjiach komen, maar er staat niet dat hij werd geboren voordat de Tempel viel. Het "
voordat" slaat in Paniem Ach'riem 2.6:8 niet op de geboorte van de Masjiach.
Nergens blijkt dat de betreffende Go'el het onderwerp van "voordat" is. Integendeel, uit het meteen daaropvolgende citaat (Micah 7:8 ) blijkt juist dat het gaat om de wetenschap dat men na de val zal worden gered. Voordat de Tempel valt, weet Israel reeds dat het weer op zal staan. Er staat letterlijk aangegeven wat er
voor de val was besloten: het opstaan. Dat maakt Micah 7:8 zonneklaar.
De T'NaCh heeft
voor de val van de Tweede Tempel reeds voorspeld dat de Laatste Tempel zal worden gebouwd door de Masjiach; de T'NaCh heeft reeds
voor de verwoesting voorspeld dat het Messiaanse Tijdperk uiteindelijk een tijdperk van alomvattende fysieke wereldvrede zal zijn (al dan niet voorafgegaan door een spirituele vrede), waarin alle wapens zullen zwijgen; en de T'NaCh heeft
voor de ballingschap reeds voorspeld dat ALLE Joden uiteindelijk naar Israel zullen zijn teruggekeerd tijdens de Messiaanse periode. Dat zijn G-d's beloftes, we hebben deze reeds gebaard
voordat onze weeen begonnen. Deze gebeurtenissen, de herbouw van de Tempel in het eind der tijden door de Masjiach, de terugkeer van ons Joden, allemaal in Israel tijdens de Masjiach, fysieke (en spirituele) wereldvrede tijdens de Masjiach, enzovoort, al deze zaken hebben we reeds gebaard VOORDAT de Tempel viel. Vandaar dat meteen de volgende zin zegt: "verheug u niet tegen mij, mijn vijandin; wanneer ik val, zal ik opstaan."
Onze toekomstige verlossing hadden we reeds voortgebracht VOORDAT de Tempel viel. We zullen weer opstaan.
Wat ik in m'n oude aantekeningen op de betreffende frase (midrasj paniem acheriem 2.6:8 ) heb staan is: "HaSjem schiep in het begin al het licht van de van de verlosser. Voordat de eerste ballingschap zijn intrede deed, was de uiteindelijke verlosser al geboren in de profetie. De Masjiach lag al in de gebeden van Jacob besloten; de Masjiach lag al in Jehoedah en Tamar besloten; de Masjiach lag al in David besloten."
Ook interessant is, dat er expliciet wordt verteld over het
soort verlossing. De tekst heeft het letterlijk over de tijd dat Israel ten opzichte van haar vijanden zal herrijzen. Het type verlossing zegt direct iets over het soort verlosser: iemand die Israel ten opzichte van haar vijanden zal doen herrijzen. Dat heeft zich toen niet voorgedaan. Pas tijdens Sjim'on bar Kochba is daartoe een reeele poging ondernomen.
Een nog belangrijker argument is, dat Sj'moe'el bar Nachmanie bijna tweehonderd jaar NA de val van de Tempel leefde en over de verlosser sprak alsof deze nog moest komen. Hij was het zelfs die in naam van
zijn leraar, Rabbi Jonathan, sprak: "vervloekt degenen die het einde berekenen, want ze zullen zeggen, aangezien de berekende tijd is aangebroken, en desondanks is hij (de Masjiach) niet gekomen, zal hij nooit meer komen. Echter, wacht op hem, zoals er geschreven staat 'hoewel hij (de Masjiach) kan dralen, wacht op hem'."
Het lijkt me al met al een waarschijnlijker optie dat Sj'moe'el bar Nachmani
niet geloofde dat de Masjiach al zou zijn geboren voordat de Tweede Tempel werd vernietigd. Al heb ik uiteraard respect voor je mening, heb je echter m.i. allerminst aangetoond dat de Masjiach volgens Rabbi Sj'moe'el bar Nachmani zou worden geboren voor het jaar 70. Laat staan dat je m.i. hebt aangetoond dat de Masjiach toen reeds aan zijn Messiaanse missie was begonnen.
Bijna alle orthodoxe Joden zijn van deze teksten op de hoogte. En ik denk niet dat zij in dit geval meer nodig hebben dan de waarheid om de missionarissen die teksten uit hun verband quoten, de mond te snoeren.
Uiteraard respecteer ik de Christelijke mening dat Jesaja 53 op Jezus slaat, al deel ik deze opvatting niet.
Divrei Shmuel schreef:Er staat natuurlijk in de midrasj zelf niet dat Masjiach voor de verwoesting geboren was.
Laten we dat alvast vaststellen.
Divrei Shmuel schreef:Rasji deed Jes.53 in zijn uitleg zoals ons bekend uit de Mikraoth G'doloth op Israel slaan maar in zijn commentaar op Sanhedrien 98a inderdaad op Masjiach (R. J'hosjoea b. Lewi ontmoette, volgens deze traditie, Eliejahoe (Elia de profeet), en vroeg hem ondermeer wannneer Masjiach zou komen: "Hij zei tot hem: Ga het aan Hemzelf vragen. En waar is Hij gezeten? De poort[., Rasji] van Rome (Wielna ed.)/van de stad (gangbare ed.). Wat is Zijn kenmerk? Hij is gezeten onder de arme aan ziekten lijdenden")), becommentarieerde hij aldus:
"AAN ZIEKTEN LIJDENDEN (Sanhedrien 98a) —aan melaatsheid. En ook hij is melaats, want er is geschreven: Maar Hij was verwond om onze overtredingen (Jes.53:5); en er is geschreven: Hij heeft onze ziekten gedragen (idem 4)".
Als reeds aangetoond op
http://www.faq-online.nl/index.php?name ... 8&start=60 , sneerde Rasji helaas wel vaker naar het Christendom; vooral in de psalmen. Vandaag de dag zou hij dat waarschijnlijk niet hebben gedaan, omdat de situatie heel anders is. Ik blader nu even door de Mikra'ot G'dolot en op psalm 2:1 begint het al. Rasji zegt: "Waarom zijn de landen samengekomen – Onze Rabbi's verwezen met deze passage naar Koning Masjiach, maar volgens de werkelijke betekenis, en
[hier staat een sneer naar het Christendom] is het juist om het te interpreteren naar David zelf, enzovoort, enzovoort" ("enzovoort, enzovoort" zijn mijn eigen woorden). Ik ga die sneer niet neerschrijven, maar als je een ongecensureerde versie hebt van de Mikraot G'dolot, kun je hem zelf opzoeken. Ik weet dat er nog veel meer van dat soort sneren in de psalmen moeten staan. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik niet denk dat Rasji dit soort opmerkingen in deze tijd zou hebben willen maken. Maar toendertijd was het te begrijpen.
Bovendien, aangezien Rasji in de Mikra'ot G'dolot in de rechtstreekse tekstanalyse (dus de pesjat!) op Jes 53 heeft geschreven dat Jes 53 over het rechtvaardige deel van Israel handelde, is het logisch dat hij Jes 53 niet op de Masjiach van toepassing achtte.
Verder lijkt het me eerlijk gezegd voor de hand liggend dat Rasji de Masjiach niet werkelijk met een melaatse zou identificeren.
Ik ken persoonlijk geen mensen die van mening zijn dat Rasji dacht dat de Masjiach een lepra-patient zal zijn en die vermoeden dat Rasji van gedachten is verandert met betrekking tot de interpretatie van Jes 53.
Divrei Shmuel schreef:M.b.t. Mosje b. Maimon (Rambam [Maimonides], 1135-1204) en Jes.53:
"Maar Hij zal onverwachts opstaan; er is niets bekend rond dit opstaan van Masjiach, dat getuigende van Hem gezegd kan worden: zoon van die en die en van de familie zo en zo. Zeker, De Man Zijn opstaan zal niet bekend zijn voor het verschijnen van Hem. Met de krachtige tekenen en de wonderen zal Hij ontzag wekken, waardoor bewijs komt voor Zijn waarachtige rechtmatigheid en waarachtige Afstamming. HASJEM zei overeenkomstig, Zijn opgroeien beschrijvende, dat Zijn Naam is Tsemmach [Spruit], en Die zal uit Zijn plaats uitspruiten (Zach.6:12). En ook J'sjaja zei, Zijn verschijning beschrijvende, dat van Hem noch vader, en geen moeder en geen familie en geen afstamming en geen naasten bekend zullen zijn: Want Hij zal opschieten als een spruit voor Zijn Aangezicht, etc. (Jes.53:2)" (Iggerreth Teman 4)."
Sam
Ja, die ken ik. Volgens mij kennen vrijwel alle religieuze Joden deze brief. Indien je Rambam als gezaghebbend beschouwt, lees dan een paar alinea's verder in dezelfde brief aan de Joden in Jemen. Dat geeft een antwoord.